| |
| |
| |
Levensberigt van Mr. Jan Frederik Mauritz Ganderheyden.
Een waardig en verdienstelijk Lid verloor de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde door het overlijden van Mr. Jan Frederik Mauritz Ganderheyden, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en Rijks-Advocaat in Noord-Brabant.
In Zalt-Bommel, waar zijn vader Jasper Ganderheyden, gehuwd met Petronella Adriana Mauritz, de betrekking van Procureur bekleedde, zag hij den 6en December 1787, het levenslicht.
Reeds vroegtijdig openbaarde zich bij hem de zucht voor de beoefening der Regtsgeleerdheid, en gaarne verschafte zijn schrandere vader hem de gelegenheid om zich daartoe voor te bereiden, door hem aan de leiding van den kundigen Rector Nagel te Zalt-Bommel toe te vertrouwen.
De leergierige knaap maakte gedurende een vijftal jaren van diens onderwijs een vlijtig gebruik, en verliet, behoorlijk toegerust met de noodige kennis der Latijnsche en Grieksche Talen, en bijzonder der Geschiedenis, het Zalt-Bommelsche Gymnasium, om zich aan de voormalige Hoogeschool te Harderwijk uitsluitend in het vak zijner keuze te oefenen.
Gezet woonde hij de lessen zijner Hoogleeraren bij, en genoot het voorregt, om in de Professoren Enschut en Cla- | |
| |
risse, twee even kundige leermeesters als welwillende raadslieden en vrienden te vinden.
Na een tweejarig verblijf aan deze wetenschappelijke Instelling bezocht hij de Leidsche Hoogeschool, en genoot daar het scherpzinnig onderwijs des beroemden van der Keessel, een man, wiens naam hij altijd met den grootsten eerbied en met dankbare herinnering noemde.
Het was in Leiden, dat hij zich naauw verbond met jongelieden, die, geestverwant met hem, later sieraden zijn geworden der Nederlandsche Balie.
Schooneveld en Crans, onder meer anderen, waren zijne tijdgenooten en Academievrienden, en voorzeker mag de omgang met hen tot eene afdoende proeve verstrekken, dat hij zijn Academietijd wel besteedde, en zich het liefst in den kring van zulken bewoog, die met hem gelijken lust voor echte wetenschap bezaten.
Na de verdediging van Theses, erlangde hij, den 30sten April 1810, den graad van Doctor in de beide Regten, en vestigde zich aanvankelijk als Advocaat te Zalt-Bommel, waren hij spoedig gelegenheid vond, blijken te geven van zijne bekwaamheid als Pleitbezorger.
Kortstondig was inmiddels zijn verblijf in zijne geboortestad. - Het Keizerlijk Decreet van 14 Mei 1810, krachtens hetwelk Zalt-Bommel en de zoogenaamde Boemelerwaard, waarin hij al zijne betrekkingen had, deel uitmaakten van het Département des Bouches du Rhin, met 's Hertogenbosch tot hoofdplaats, was voor hem een wenk, om zijne woonplaats naar 's Hertogenbosch over te brengen.
In 1812 liet hij zich derhalve aldaar in de Rol der Advocaten inschrijven, en dadelijk stelden zijne, in het Kanton Zalt-Bommel als Advocaat aangeknoopte betrekkingen hem in staat, om bij de toenmalige Regtbank van Eersten Aanleg en het Hof van Assisen, doorslaande bewijzen te leveren van zijne regtskennis en warme belangstelling in de behartiging der hem toevertrouwde zaken.
| |
| |
Spoedig vloeide den jeugdigen pleitbezorger de practijk ook uit de Meijerij en het overig gedeelte van het Arrondissement 's Hertogenbosch toe, en vormde de behandeling van een aantal belangrijke Regtsgedingen (waarin hij met of tegen de scherpzinnige en welsprekende Advocaten Mrs. J.H. Sassen, en den tegenwoordigen Commissaris des Konings in Noord-Brabant, J.A. Borret, optrad) hem in betrekkelijk korten tijd tot een dier pleitbezorgers, waarop de Balie roem mogt dragen.
Gretig maakte dan ook de administratie der Belastingen, bij de ontlediging der betrekking van Advocaat der Administratie, van de gelegenheid gebruik, om den kundigen en ijverigen Ganderheyden aan zich te verbinden, en hem het patrocinium, der zaken, 's Rijks Belastingen betreffende, op te dragen, terwijl eveneens het Bestuur der Domeinen, bij den dood van zijnen Advocaat, Mr. Jan Hendrik Sassen, zich gelukkig rekende, zijn geleden verlies te kunnen herstellen, door zijne belangen hem mede te mogen toevertrouwen.
Achtereenvolgens werd hij voorts benoemd tot Regterplaatsvervanger bij de voormalige Regtbank van Eersten Aanleg, daarna bij de Arrondissements-Regtbank te 's Hertogenbosch, vervolgens tot Deken der Orde van Advocaten, terwijl Z.M. Koning Willem III, regtmatig zijne onmiskenbare verdiensten en trouwe ambtsvervulling als Advocaat van het Rijk willende huldigen, hem later tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemde.
In weerwil van zijne uitgebreide bijzondere practijk, in weerwil zijner menigvuldige ambtsbezigheden, zocht en vond Ganderheyden echter den tijd om meer dan één regtsgeleerd Geschrift in het licht te geven.
Zoo verscheen ruim één jaar na zijne bevordering tot Doctor in de beide Regten zijne uitmuntende Disputatio: de juribus Patriae Potestatis, vulgo ita dictis, atque Tutelae, waaruit wij hem als den echt wijsgeerig-wetenschappelijk gevormden Regtsgeleerde leeren kennen. Zoo gaf de behandeling van een
| |
| |
belangrijk Regtsgeding over het Novaal Tiendregt hem, in 1843, aanleiding tot de uitgave zijner doorwrochte pleitrede: Over het wettig voortdurend bestaan van het Domaniaal Tiendregt, bijzonder ten aanzien der zoogenaamde Novaliën, in de Provincie Noord-Brabant; met eenen brief van den Hoogleeraar J.R. Thorbecke aan den Schrijver. - In de daad, een schat van nasporingen behelst dit stuk van des Schrijvers regts- en geschiedkundige kennis, gelijk bijna elke bladzijde zijne onvermoeide arbeidzaamheid aantoont. Tot diezelfde opmerking worden wij geleid door zijn jongst uitgegeven Vertoog betrekkelijk de uitgiften van Gemeente- en Heidegronden in Noord-Brabant, eene bijdrage tot verklaring der Charters en Octrooijen, houdende zoodanige Uitgiften, door of van wege de voormalige Hertogen van Brabant.
Alzoo was Ganderheyden niet alleen onverdrooten werkzaam om de belangen van 's Rijks Domein of Schatkist op eene alles afdoende wijze te behartigen, maar beijverde hij zich tevens, om de vruchten van zijn onderzoek aan anderen mede te deelen, en van dáár, dat hij vooral den jongeren Regtsgeleerden tot vraagbaak verstrekte, dat deze zijne grondige kennis in het algemeen, maar bijzonder in het Costumier-Regt der stad en Meijerij van 's Hertogenbosch op den hoogsten prijs stelden, en ongetwijfeld met een dankbaar gevoel zijner welwillendheid, om hun gelegenheid tot oefening te verschaffen, zich blijvend zullen herinneren.
Tot omtrent twee jaren vóór zijn dood trad hij onafgebroken als pleitbezorger voor de Arrondissements-Regtbanken en het Provinciaal-Geregtshof in Noord-Brabant op, en, waar hij ook tot het laatste toe eene zaak van slechts eenig gewigt behandelde, daar deed hij zulks met jeugdig vuur, en wedijverde hij met zijne jongere ambtgenooten in welsprekende en warme voordragt ten behoeve zijner cliënten, met wier belangen hij zich misschien te veel vereenzelvigde. - Maar wie wil dit den vurigen en ijverigen pleitbezorger, tot een gebrek, wie
| |
| |
niet veel meer tot eene deugd aanrekenen, zoolang zulks slechts binnen behoorlijke grenzen beperkt blijft?
Op het onverwachtste openbaarde zich ten jare 1848 bij den krachtigen man de voorteekenen der oorzaak van zijnen dood! Trouwens eene bloedspuwing tastte hem zoo geweldig aan, dat hij zelf begreep, zich zooveel mogelijk te moeten onttrekken aan alles, wat hem buitengewone gemoedsaandoeningen of bijzondere inspanning zoude kunnen veroorzaken. Van dáár, dat hij den Koning verzocht, hem als Rijks-Advocaat eenen Adjunct, zonder bezwaar voor 's Rijks schatkist, te willen toevoegen, en dat hij later, op zijn verzoek, een eervol ontslag als Advocaat van het Bestuur der Domeinen erlangde.
Met den kundigen Adjunct-Rijksadvocaat Mr. Korteweg, die hem in het patrocinium der zaken van het Domein opvolgde, en wien hij eene onbepaalde hoogachting toedroeg, behandelde hij sedert de meeste zaken als Advocaat-Consulent. In April ll. begeerde hij echter bij uitzondering eene zaak der Administratie van 's Rijks Belastingen voor de Arrondissements Regtbank te Breda zelf te bepleiten, en het was dáár, dat de Voorzienigheid hem plotselings heeft opgeroepen.
In het paleis van Justitie overviel hem eene hevige beroerte, en sneed in weinig tijds zijnen levensdraad af, in weerwil der pogingen, welke de kunst aanwendde, om dien in veelzijdig belang, ware het mogelijk, te verlengen.
Ik herhaal, in veelzijdig belang: want, schetste ik Mauritz Ganderheyden, door de eenvoudige mededeeling van mij bekende daadzaken, als een kundig, arbeidzaam, naauwgezet Regtsgeleerde, door wiens dood de Balie een smartelijk verlies lijdt: zijne medeburgers missen in hem een even kundigen als trouwen Raadsman, en onze Maatschappij van Letterkunde telt door zijn afsterven een verdienstelijk Lid te minder; aan het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant is een schrander Bestuurder ontvallen, en de geheele Maatschappij, die zijne geestdrift voor het goede
| |
| |
waardeerde, gevoelt diep, met welk regt zijn gezin een zorgvol liefhebbend vader betreurt.
Trouwens dáár, waar tot bevordering van het welzijn van anderen iets was bij te dragen, vond men altijd Mauritz Ganderheyden onder de eersten. - Als één der Opzigters en Bestuurders van het Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te 's Hertogenbosch, legde hij tevens den grondslag van twee door het Departement daargestelde en thans bloeijende hoogstnuttige Inrigtingen: eene herhalingschool voor meergevorderden van jaren, en eene spaarbank voor minder gegoeden.
Meermalen trad hij als redenaar in de Vergaderingen van deze, ons Vaderland zóó vereerende, Inrigting op, en boeide hij, en door zijn gekozen onderwerp, en door zijne levendige, krachtige voordragt aller aandacht.
Een dier Redevoeringen ‘Ter nagedachtenis van Mr. Carl Gerard Hultman, Staatsraad Gouverneur van Noord-Brabant,’ zag op vereerende uitnoodiging van het Departementaal Bestuur het licht, en is eene bijdrage tot de kennis van zijn aesthetisch gevoel, zijne welsprekendheid en zijne hoogachting voor dien even geleerden als schranderen Staatsman, met wien hij vele jaren in naauwe vriendschapsbetrekkingen had gestaan.
Bijzonder trok hij zich, na een bezoek van het Instituut voor Doofstommen te Groningen, de belangen dier menschlievende Inrigting aan, en aan zijne ernstige bemoeijingen mag het Hoofdbestuur, veilig voor het grootste gedeelte, de wederoprigting der Afdeeling 's Hertogenbosch dank wijten.
Het Protestantsch Weezengesticht te 's Hertogenbosch vond in hem een warm voorstander en Regent, terwijl de waarlijk hulpbehoevenden nooit te vergeefs zijnen bijstand inriepen, maar hem steeds bereid vonden tot hulpe met raad en daad.
Zijne Echtgenoote Andrea Helena Roelofs, met welke hij, in 1814, huwde, en in eenen allergelukkigsten echt leefde, ging hem, een zestal jaren geleden, in de eeuwigheid vooruit. - Innig betreurde hij met zijne zes kinderen het
| |
| |
verlies van deze geliefde gade en moeder. Tijdens haar leven bragt hij zijne meeste snipperuren door in zijnen gelukkigen huisselijken kring, dien hij door zijn opgeruimd karakter steeds verlevendigde. Na haren dood bewoog hij zich echter daarin bijna uitsluitend, en smaakte het grootste levensgenot, wanneer hij zich omringd kon zien van al zijne kinderen en kleinkinderen, voor wie hij een even hartelijk liefhebbend, als ijverig zorgend vader was.
Van zijne kinderen beleefde hij niets dan vreugde. - Zijne oudste dochter zag hij gelukkig gehuwd met den, ook als schrijver over onze Overzeesche Bezittingen, gunstig bekenden Oud-Luitenant-Kolonel van het O.I. Leger, thans kommandant der dienstdoende-Schutterij te 's Hertogenbosch, den Heer H. Merkus Lange, terwijl hij zijnen eenigen zoon, Mr. Jasper Ganderheyden, vroeger Kantonregter te Middelharnis, met dezelfde betrekking in zijne geboorteplaats Zalt-Bommel, en dus in zijne nabijheid, mogt bekleed zien.
In Breda, waar hij, zoo als ik mededeelde, ontsliep, rust ook zijn stoffelijk overschot.
Zacht ruste er zijn asch, en in gezegend aandenken en dankbare herinnering blijve zijne nagedachtenis bij allen, die den regtschapen man gekend en tot hem in eenige betrekking gestaan hebben!
's Hertogenbosch, 24 Mei 1851.
Mr. J.D.W. Pape.
|
|