de afgemeene en vaderlandsche Geschiedenis en Oudheden, en de Geschiedenis der Kunst, der vaderlandsche in het bijzonder.
Wij willen 's mans levensloop kortelijk nagaan.
Hij zag het eerste levenslicht op den 16den April 1793 te Hekelingen, een dorp van het eiland Voorne, waar zijn vader, Simon van der Noordaa, toen Predikant was. Zijne moeder heette Flora Theodora Verploegh.
Het eerste onderwijs ontving hij te Leiden en te Spaarndam. Later werd hij ter school besteld te Maastricht, waar hij zich niet alleen eene grondige kennis van het Fransch, maar ook eene voldoende der Latijnsche taal eigen maakte. Deze laatste stelde hem later tot vele belangrijke nasporingen in staat.
Jammer inderdaad dat de fortuin zijns Vaders, die, vroeger bemiddeld, door de bankbreuk en de kwade trouw van een kassier al zijne effecten verloren had, dezen niet in staat stelde om zijnen Simon eene Hoogeschool te laten bezoeken. Daar zoude de leergierige jongeling niet in naam, maar met der daad Student geweest zijn. Doch anders was zijne roeping.
Eerst was hij eenigen tijd bij eenen Notaris te Leiden werkzaam en in den jare 1810 begaf hij zich met hetzelfde oogmerk naar Dordrecht, waar hij spoedig warme vriendschap sloot met vele onzer toen levende beroemde kunstenaars of kunstvrienden, als daar waren J.C. Schotel, J.C. Bendorp, J. Schouten, J. Smits Wz., en meer anderen.
Eenigen tijd daarna werd hij aangesteld tot Commies-Griffier der Regtbank en Griffier der beide Vredegeregten, welke ambten hij tot in den jare 1840 waarnam, gelijk daarna die van Commissaris van Politie en Waterschout, tot aan zijnen dood.
In deze verschillende betrekkingen mogt hij zich de onverdeelde liefde en achting van allen, die met hem in aanraking kwamen, verwerven.
Gloeijende van liefde voor zijn dierbaar Vaderland gordde hij twee malen voor hetzelve vrijwillig de wapenen aan, de eerste maal in 1813, toen hij als Luitenant van den Landstorm