selen van uitheemsche letterkunde, die hij bijzonder hoogschattede, bekleedde het Bevrijd Jerusalem van Tasso eene voorname plaats. Dat gedicht leverde hem de stof tot onderscheidene voorlezingen, die blijken gaven van zijne meer dan gewone bekendheid met dat uitstekend voortbrengsel van Italiaansche letterkunde. Daarbij voegden zich nog andere verhandelingen, als over de Zielskracht, over het Anthropomorphisme, enz., die echter geen van allen gedrukt of uitgegeven zijn geworden.
Doorgaans zeer juist en scherpzinnig van oordeel stond hij gaarne zijnen vrienden ten dienste, wanneer die omtrent hunne letterkundige opstellen zijne meening wenschten te verstaan, en zij hadden doorgaans reden hem voor zijne juiste bedenkingen bijzonder erkentelijk te wezen.
Sterk van ligchaam bezat hij eene zeldzame mate van zielskracht, die ook door eene zeer eenvoudige en matige levenswijze bevestigd werd. Onbepaalde welwillendheid jegens zijne vrienden, ijverig verlangen om anderen van dienst te zijn, kenmerkten hem bijzonder. Strenge handhaving van tucht en orde stelde hij zich steeds voor, vooral toen hij gedurende vele jaren aan het hoofd geplaatst was van de schutterij der hoofdstad, terwijl hetzelfde doel hem voor den geest bleef, toen hij later in zijne regterlijke betrekking werkzaam was. Dikwijls droegen ook van die gezindheid zijne dagelijksche gesprekken de doorslaandste bewijzen.
Van sints lang had hij zich een vriendental verworven, wier keuze hem zelven tot de meeste eere verstrekte. Dit blijkt reeds wanneer wij daaronder namen mogen vermelden als van den Utrechtschen Hoogleeraar (later zijn schoonbroeder) J.F.L. Schröder, Mr. A.R. Falck, Mr. C.F. van Maanen, Mr. H. van Royen, Mr. J. Kinker en anderen, om van geene nog levende te gewagen. Belangrijk is in zijne nalatenschap de briefwisseling met de genoemden en meer anderen gehouden, waaruit hij somtijds, echter altijd met de meeste bescheidenheid, gewigtige bijzonderheden wist te vermelden.