Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1849
(1849)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
Levensberigt van Jacob Pieter van Walree.Jacob Pieter van Walree werd den 3den December 1798, te Amsterdam geboren. Zijne ouders waren Nicolaas van Walree en Judith van Lennep. Den eersten verloor hij toen hij den ouderdom van zeven jaren nog niet had bereikt. In den jare 1814 werd hij Student aan de Doorluchtige School zijner geboorteplaats, waar hij het onderwijs van de Hoogleeraren van Swinden, van Lennep, Cras, van Reenen, J.P. van Cappelle, en andere sieraden dier inrigting genoot. In 1818 begaf hij zich naar Leiden, waar hij de lessen van Siegenbeek, Smallenburg, Hageman, Kemper, Tydeman enz. bijwoonde, tot de hoorders van Brugmans en Bilderdijk behoorde, en den naam van een' ijverig en kundig Student verwierf. Aan de Hoogeschool dier stad werd hij den 17 Junij 1820 tot Meester in de beide Regten bevorderd, na in het openbaar te hebben verdedigd, een Specimen de antiqua juris puniendi conditione apud Romanos. Spoedig hier na liet hij zich als Pleitbezorger inschrijven, zonder echter de praktijk veel te beoefenen. In October van den jare 1832 werd hij benoemd tot Plaatsvervangend Regter bij de toenmalige Regtbank van Eersten Aanleg te Amsterdam, en in September 1834 tot werkelijk Regter in dat Collegie. Bij de regterlijke organisatie in 1838 werd hij aangesteld tot Regter bij de Arrondissements Regtbank in voornoemde stad, welke betrekking hij, niettegenstaande zijnen zwakken en ongunstigen gezondheidstoestand, tot aan zijn overlijden, met ijver, naauwgezetheid en volharding waarnam. | |
[pagina 104]
| |
Als letterkundige heeft van Walree zich ook aan het publiek doen kennen, o.a. door de vijf volgende verhandelingen: 1. Over de verdiensten van Dante Alighieri, in betrekking tot zijnen tijd. 2. Over het dichtwerk de Araucaña van den Spaanschen edelman Don Alonzo de Ercilla. 3. Over den invloed van Petrarcha op de klassieke letterkunde. 4. Iets over de Joden. 5. Proeve van het verband tusschen het Spaansche volkskarakter en de vroegere Spaansche letterkunde. De vier eerste zijn opgenomen in het Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren, verzameld door N.G. van Kampen, en wel no. 1 en 2 in het IVde Deel (1825), 3 in het VIde (1826) en 4 in het IXde (1829); de vijfde werd geplaatst in de Mengelingen van het Tijdschrift de Gids, jaargang 1838. In 1840 werd van Walree tot Lid onzer Maatschappij benoemd. Sedert Febr. 1832 tot op zijn overlijden, was hij Lid der Plaatselijke Schoolcommissie in zijne geboorteplaats, en gedurende verscheidene jaren Bestuurder der Maatschappij Felix Meritis, van welke inrigting hij eenigen tijd de betrekking van Secretaris waarnam. Twee malen was van Walree gehuwd, eerst in 1822 met Jonkvr. Marie Jeanne Granpré Molière, en, na het overlijden van deze, met Jonkvr. A.C.A. Weerts, uit Arnhem, die hem overleefde. Beide huwelijken bleven kinderloos. Van Walree had een levendig gestel, en eene vlugge verbeelding; van daar zijne voorliefde voor de letterkunde van het zuidelijk Europa, van Italie, Spanje en Portugal, die hij alle beoefende. Hij genoot reeds als jongeling eene zwakke gezondheid, welke ongunstige toestand met de jaren verergerde, en zijne betrekkingen en vrienden steeds beangstte. Op den 22sten Januarij 1849 werd hij ten huize van een' zijner vrienden, dien hij ging bezoeken, door eene beroerte overvallen, welke plotseling een einde aan zijn leven maakte. | |
[pagina 105]
| |
De hoofdtrekken van het karakter van van Walree, ik zeide dit eldersGa naar voetnoot(1), waren ‘opregtheid, gedienstigheid en trouw; maar opregtheid wel het meest.’ Ik leerde hem in de eerste jaren zijner studiën kennen, wij werden spoedig hartelijke vrienden; en hij bleef mij een vriend en getrouw ambtgenoot tot aan zijn overlijden; zijne nagedachtenis is mij dierbaar.
W.J.C. van Hasselt. |
|