| |
Brief VIII
Zij, die zooveel van u hield, is eergisteren in den avond gestorven. Deze wijze van haar aan te duiden, is geen verwijt dat ik haar doe: ik had haar sinds lang vergeven, en in den grond had zij mij niet beleedigd. Het is waar dat zij mij haar hart niet geopend had; en ik weet niet, of ze dat had moeten doen, en het is niet heel zeker dat ik, wanneer zij het voor mij geopend zou hebben, niet met haar getrouwd was, want ik hield hartstochtelijk van haar. Het is de beminnenswaardigste, en ik kan daaraan toevoegen in mijn oogen en voor mijn hart de eenige beminnenswaardige vrouw die ik gekend heb. Al heeft ze mij niet gewaarschuwd, zij heeft mij ook niet bedrogen, maar ik heb mijzelf bedrogen. Gij waart niet met haar getrouwd; was het te gelooven dat zij, terwijl zij van u hield, niet in staat of
| |
| |
bereid was geweest, u te doen besluiten om met haar te trouwen? Gij weet ongetwijfeld hoe ik wreedelijk uit den droom ben geholpen; en hoewel ik er thans berouw over heb dat ik zooveel wrok en verdriet heb laten blijken, kan ik zelfs heden nog niet verbaasd erover zijn dat ik, - waar tegelijk de overtuiging, door haar bemind te zijn en de hoop, een kind te krijgen waarvan zij de moeder ware geweest, voor mij verloren gingen, - tekort ben geschoten in gematigdheid. Het is gelukkig heel zeker dat niet dit haar gedood heeft. Stellig ben ik het niet, die de oorzaak ben van haar dood, en hoewel ik jaloersch op u geweest ben, ben ik op het oogenblik nog liever in mijn plaats dan in de uwe. Niets bewijst echter, dat gij u verwijten hebt te maken, en ik verzoek u, mijn woorden niet in dien zin op te vatten. Gij zoudt mij, en terecht, onrechtvaardig en vrijpostig zoowel als wreed vinden, want ik veronderstel dat gij zeer bedroefd zijt.
Denzelfden dag dat mistriss M * u haar laatsten brief schreef, schreef ze mij om mij te verzoeken, naar haar toe te gaan. Ik ging zonder een oogenblik tijd te verliezen; ik vond haar huis als dat van iemand die het goed maakt, en haarzelf oogenschijnlijk vrij goed, behalve haar magerte. Ik was zeer in mijn schik, dat ik haar kon zeggen, dat zij, naar het mij wilde voorkomen, er niet zoo slecht aan toe was als zij meende; maar zij, glimlachend, zeide dat ik misleid was door een weinig rouge dat zij des ochtends altijd oplegde en dat reeds Fanny eenige tranen en James eenige zuchten bespaard had. Des avonds zag ik de meisjes die zij laat opvoeden; ze zongen en zij begeleidde ze op het orgel; het was een treffende muziek en ongeveer zoo als ik wel
| |
| |
in Italië in sommige kerken heb gehoord. Den volgenden ochtend zongen ze andere liederen van den zelfden aard; deze muziek beëindigde en begon den dag. Vervolgens las mistriss M * mij haar testament voor en verzocht me, als ik wilde dat zij er iets in veranderde, haar dit vrijuit te zeggen; maar ik vond er niets in te veranderen. Ze geeft haar bezit aan de armen, op de volgende manier. De helft, dat het kapitaal is van driehonderd pond rente, zal altijddurend in handen zijn van de burgemeesters van Londen, om drie jongetjes, elk jaar onttrokken aan het vondelingenhuis, het vak van loods, timmerman of schrijnwerker te laten leeren. Het eerste van deze beroepen, zegt ze, zal door den moedigste gekozen worden, het tweede door den sterkste, het derde door den handigste. De andere helft van haar bezit zal in handen komen van de bisschoppen van Londen, die elk jaar twee meisjes zullen moeten onttrekken aan het Magdalena-hospitaal en ze deelgenoot doen worden van welgestelde koopvrouwen, waarbij ze aan elk honderdvijftig pond geven om in het handelsbedrijf te steken, waarin men ze doet deelnemen; zij beveelt deze stichting aan in de vroomheid en goedheid van den bisschop, zijn vrouw en zijn vrouwelijke bloedverwanten. Op de vijfduizend pond die ik haar ten geschenke had gegeven, heeft zij slechts willen beschikken over duizend ten gunste van Fanny en vijfhonderd ten gunste van James; toch is het bezit van haar oom, dat zij mij bij het huwelijk heeft ingebracht, op zijn minst vijfendertigduizend pond.
Ze heeft mij verzocht, Fanny te behouden en zei, dat ik daarmee evengoed haar zou eeren, als een meisje, dat
| |
| |
die eer verdiende en dat, daar zij nooit anders dan voor behoorlijke dingen had gediend, niet van het tegendeel moest worden verdacht. Zij geeft haar kleeren en juweelen aan mistriss ** van Norfolk, haar huis te Bath en al wat er in is aan sir Harry B. Zij wil dat, wanneer haar begrafenis betaald is, haar baar geld en het restant van haar inkomen van dit jaar in gelijke porties verdeeld worden over de meisjes, en het personeel dat zij behalve James en Fanny had. Na zich ervan te hebben overtuigd dat er in dit testament niets was dat mij verdriet deed, of dat in strijd was met de wet, heeft ze me laten beloven, evenals twee of drie vrienden van lord L. en haar oom, ervoor te zorgen dat het nauwkeurig zou worden uitgevoerd. Daarna is ze voortgegaan met het leiden van haar gewone leven, zooveel als haar krachten, die elken dag verminderden, het haar vergunden, en wij hebben meer samen gepraat dan wij ooit te voren hadden gedaan. Waarlijk, mijnheer, ik zou alles ter wereld ervoor hebben gegeven om haar te behouden, haar in leven te houden, al was het in den toestand waarin ik haar zag, en de rest van mijn dagen met haar door te brengen.
Veel menschen wilden niet gelooven, dat ze zoo ziek was als zij was, en men ging door met haar, gelijk men den heelen winter gedaan had, vele stukken in verzen, welke aan haar waren opgedragen, soms onder den naam Caliste, soms onder dien van Aspasia, toe te zenden; maar zij las ze niet meer. Op zekeren dag sprak ik met haar over het genoegen dat ze wel moest smaken, nu ze zag dat iedereen haar achtte; zij verzekerde me dat, terwijl ze vroeger zeer gevoelig was geweest voor verachting, zij het nooit was
| |
| |
geworden voor achting. - Mijn beoordeelaars, zeide ze, zijn maar mannen en vrouwen, dat wil zeggen dat, wat ik zelf ben, en ik ken mij veel beter dan zij mij kennen. De eenige uitingen van lof, die mij plezier hebben gedaan, zijn die van den oom van lord L. Hij hield van me naar den maatstaf van iemand die zoo was als men, volgens hem, behoorde te zijn, en als hij zijn meening had moeten herzien zou hem dat veel moeite hebben gekost. Hij had in zekeren zin behoefte eraan, dat ik leefde, en behoefte eraan mij te achten.
Er is nooit bij haar gewaakt. Ik zou graag in haar kamer geslapen hebben, maar ze zei dat dit haar zou hinderen. Het bed van Fanny was van het hare alleen maar gescheiden door een beschot, dat zonder moeite en zonder geluid openging; bij de minste beweging werd Fanny wakker en gaf haar meesteres te drinken. De laatste nachten nam ik haar plaats in; niet dat ze erover klaagde te dikwijls gewekt te worden, maar omdat de arme meid die zoo verzwakte stem, dien zoo korten adem niet meer kon hooren zonder in tranen uit te barsten. Mij deed dat stellig niet minder verdriet dan haar; maar ik beheerschte me beter. Eergisteren, hoewel mistriss benauwder en onrustiger was dan tevoren, wilde zij als gewoonlijk haar Woensdagsch concert hebben; maar zij kon niet aan het clavecimbel gaan zitten. Zij liet stukken uitvoeren van den Messiah van Handel, van een Miserere dat men haar uit Italië had gezonden en van het Stabat Mater van Pergolese. In een pauze nam ze een ring van haar vinger en gaf mij hem. Daarna liet ze James roepen, gaf hem een doosje dat zij uit haar zak had gehaald en zei: - breng het zelf naar hem
| |
| |
toe, en blijf, als het kan, in zijn dienst: dat is de betrekking en zeg hem dat, James, waarnaar ik langen tijd voor mijzelf verlangd heb. Ik zou er genoegen mee genomen hebben. Na eenige oogenblikken haar handen gevouwen en haar oogen ten hemel geslagen te hebben, is zij weggezakt in haar stoel en heeft haar oogen gesloten. Daar ik zag dat ze zeer zwak was, heb ik haar gevraagd of zij wilde dat ik de muziek liet ophouden; zij gaf mij een teeken van niet en heeft nog de kracht gevonden, mij te bedanken voor wat ze mijn vriendelijkheid noemde. Toen het stuk uit was zijn de musici op hun teenen heengegaan, in de meening dat zij sliep; maar haar oogen waren voor altijd gesloten.
Aldus was het einde van uw Caliste, sommigen zullen zeggen als een heidin, anderen als een heilige; maar de jammerkreten van haar dienaren, het geschrei der armen, de ontsteltenis van de heele buurt en de smart van een echtgenoot die meende, dat hij zich te beklagen had, zeggen beter dan woorden, wat zij was.
Door mij te dwingen, mijnheer, u dit zoo droevige verhaal te vertellen, heb ik in zekeren zin gemeend haar zin te doen en haar te gehoorzamen; om dezelfde beweegreden, denzelfden teederen eerbied voor haar nagedachtenis, zweer ik, al kan ik u ook geen vriendschap beloven, althans elk gevoel van haat af.
|
|