Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Aen den leser. Siet, Leser, desen boeck, hier sult ghy moghen leeren Op wat een slibbrig rat al d'aertsche saecken keeren. Ten is maer al bedrog, ten is maer al verdriet Dat yemant buyten God in dese werelt siet. Met dat uyt moeders schoot de mensche komt gekropen, Geen ongeschonden vreugt en mach hy ergens hopen: Aenmerckt wel het begin, het midden en het ent, Het leven wort met pijn en sorgen voortgement. Aensiet een boeren huys, aensiet de konincxhoven, Aensiet al watter is; 't is altemael bestoven Met veelderley verdriet, verbonden aen de wet Die van de quae natuer is elcken mens geset. Geluckig sijn alleen die van hier sijn getogen, En met haer eeuwig deel Fortunens rijck ontvlogen, Die nu by God gerust, van droefheyt en geschrey Te vollen sijn verlost en sorgen alderley. Leert uyt dit nuttig schrift het sterven dan verachten, Leert met een vlammig hert het eeuwig leven wachten Dat naer dit leven volgt, daer Christus heeft genoot Zijn uytverkoren volck, gesuyvert door zijn doot. Vorige Volgende