Gedichten(1840)–Jacob van Zevecote– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXX. Groenende klimop om den stam eens droogen booms. Een aerdig dicht en sterft niet licht. Siet hier dit jeugdig kruyt, den boom is nu gestorven, Zijn vochtigheyt is wech, zijn groenheyt is bedorven; Het blijft nochtans getrouw soo vast aen hem geëcht, Dat geen tempeest of wint zijn banden en ontvlecht. Al heeft de droeve doot veel helden, veel poëten, Gesloten in het graf, z'en sijn noch niet vergeten: Haer wijt-vermaerde faem blijft jeugdig ende groen, En heeft niet met het graf noch met de doot te doen. Vorige Volgende