| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
Ina werd wakker, den morgen van haar trouwdag; buiten grauwde het zwakke winterlicht. Schemerig en reukloos stonden de fresia's op een laag tafeltje voor haar bed, bloemen van Charles, - bruidsbloemen. Waarom heb ik mijn ogen opgeslagen, dacht ze - ik wil roerloos liggen in dezen halven slaap en niets weten dan wat ik wakend droom. Ik voel mijn lichaam niet en toch geeft het me vreugde - ik weet nu plotseling dat het zelfbewustzijn voortkomt uit mijn bloed.
Vandaag is het mijn trouwdag, - ik zal een japon dragen van statige zijde en niemand zal kunnen zeggen wat voor kleur hij heeft. Wit is het niet - teer bleek als een winterhemel, waterig groen in de plooien en bijna lila in de schaduw en de sleep is als het schuim van de zee. Ik draag dien tooi maar kort, - ik moet vandaag ook reizen. Al mijn vrienden kijk ik aan tot afscheid en ik glimlach heel even met mijn linker mondhoek - maar als ik weg ben, herinnert iedereen zich mijn ogen en den glans van mijn gezicht. Geen woorden - er valt niets te zeggen. Maar ik leef - ik adem, ik beweeg me, de bruidsbouquet verwelkt door de warmte van mijn hand.
Charles zal aldoor bij mij zijn en dat is goed. Door hem heb ik de rust gevonden, waarin | |
| |
het leven gebed moet liggen en door die rust den eerbied voor het eigen zelf. Tot nog toe ben ik geschaad door de onrust van een altijd wakkere vrees - vrees, niet naar waarde te worden geschat en over het hoofd gezien. Maar de onrust is weg en daarmee alle gevoel van verzuim en misdeeldheid. Charles zal leven door mij en ik wil een kind hebben.
Ze richtte zich op. Nu was de dag begonnen.
Mevrouw Vogelein leunde in de kussens en luisterde. Ergens kraaide een haan - het zou acht uur zijn en nog had ze Rika niet gehoord. Je las altijd van trouwdagen, waarop de bruidegom niet verscheen; zou Charles zoiets durven? - Maar waarom?
Sinds den ondertrouw noemde hij haar ‘moeder’. Er ging een huivering over haar rug.
- Zachtjes doen, had Ina gevraagd - en alsjeblieft niet vroeg zijn; - misschien was Rika op kousenvoeten geweest. Ze sloot haar ogen, maar de stilte verontrustte haar. Straks zou ze trillen door het geluid van de bel en niet weten wat te doen. Haar gehoor ging achteruit, dat maakte schrikachtig, vooral met een telefoon in huis. Bijna alle boodschappen waren voor Ina - wat had zijzelf nog voor leven?
Nu moest er iemand komen die licht maakte en dezen dag aandorst. Kon ze maar roepen,
| |
| |
zó dat Ina het niet hoorde - de vale schemering benauwde haar, het dek lag zwaar op haar keel. Een ogenblik was het of de donkere kamerwanden langzaam wentelend op haar zouden vallen - maar dat angstbeeld liet zich nog verjagen. ‘Moeder’, zei Charles en was haar vreemder geworden, hoe meer ze hem zag.
Vandaag zou al het vreemde weg gaan uit haar huis - en dan ging zijzelf ook - het leek op sterven, maar was pijnlijker, omdat ze het moest overleven. Weer richtte ze zich op, haar hoofd begon te suizen. - Goddank, ze hoorde de zolderdeur, Rika zou fris tevoorschijn komen en den dag beginnen. Als ze nog even zou kunnen slapen en daarna anders wakker worden...
- Het was niet nodig, had Ina gezegd, zich enigerlei zorg te maken, noch voor dezen dag, noch voor komende dagen. Er drong een traan tussen haar oogleden door, ze voelde de kriebelende warmte.
Misschien moest ze dien man - haar schoonzoon - anders tegemoet treden. Dorst ze maar eens iets gewoons tegen hem te zeggen, ‘dag jongen’, bijvoorbeeld - of hem een kus geven. Ze zou het kunnen proberen. Als ze haar hoofd naar hem ophief? - Ze was een oude vrouw, het moest van haar uitgaan - en afstoten zou hij haar niet. Als dit kon - als | |
| |
hij haar hielp - dan zou ze nog willen leven.
Charles Forblanc had zich dien morgen om acht uur laten wekken.
- Schijnt de zon? vroeg hij aan Richard, die de gordijnen uiteen schoof.
- Mijnheer, dat moogt u nog niet verwachten.
- Hm, zei hij - kom dan over een half uur terug.
Maar vijf minuten later stond hij op en liep naar de badkamer.
- Het geluk maakte sterk, dacht hij - zelfs in zijn jeugd was hij niet zo helder ontwaakt. Door een beweging van zijn hand gutste het water neer en leek zijn stemming te verruisen. Vandaag begon de reis - hij wist, dat Ina gereed was. - Hij hield zijn hand onder den straal om de warmte te keuren en in die aandachtige houding zag hij eensklaps Vera als bruid, wit, gesluierd, met grote, wazige ogen. Het brede en toch tere voorhoofd beheerste, met de ogen, het gezicht. Hij schrok bijna door de zuiverheid van haar trekken. Dit was zijn vrouw geweest - waaraan had hij haar verloren? - Hij dacht aan Eline - als hij met haar had kunnen reizen, bij André aankomen met Vera's dochter... Het kind had den adel van haar moeder en hij wist goedkeurende bewondering in de ogen van André. Had hij dit gewild? Maar Eline weigerde | |
| |
mee te gaan en hij mocht haar niet dwingen. Het water stroomde nog over zijn hand; hij trok haar terug en richtte zich op. Vera was gestorven - maar iets anders wilde hij weten: Waarom hij niet gelukkiger was geweest in zijn eerste huwelijk? Hij wilde bekennen Vera onrecht te hebben gedaan - het onrecht van naast haar te leven en in zichzelf... Ina zou den zin voor hem durven afmaken - hij zag den vasten blik van haar grijze ogen. - In zichzelf niet geheel eerlijk te zijn.
Het geruis van het water lokte hem, hij trok zijn pyjama uit en nam een douche. - Neen, had Ina gezegd, wit is mijn bruidsjapon niet, ik wilde dat je aan de zee en de duinen zou denken. De dag was eindelijk gekomen.
Eline was wakker geworden door het geraas in de leidingbuizen.
- Vandaag, zei ze zichzelf, en meende: morgen - den dag waarop het nieuwe leven zou beginnen. Maar omdat het nog nauwelijks licht was, draaide ze zich om en proefde, genietend, de warmte van haar gave lijf.
Ze had van het huis gedroomd, waarin ze zou wonen, het Clubhuis van de Meisjes-studenten. Alle kamers waren leeg en misten den wand met het raam; boven haar hoofd vlogen duiven. Ze had zich verwonderd, maar er was iemand bij haar, die het heel gewoon scheen | |
| |
te vinden, een vrouw, die op Nel's moeder leek. Ze zou veel bij de Moro's zijn, maar het was beter er niet te wonen - ze hadden trouwens geen plaats. Nel werkte hard, en Bas ging plotseling naar Stockholm, om aan een reclame-bureau met tweehonderd tekenaars te werken; ik wist wel, had zijn moeder gezegd, dat hij eens een man zou worden.
Eline zuchtte - van slapen kwam niets meer, ze moest opstaan en zich als bruidsmeisje kleden.
Terwijl ze voorzichtig een paar nieuwe kousen aantrok, kwam Doortje binnen. Sinds enkele weken was Doortje getrouwd en woonde bij de stiefzuster van haar moeder, maar Eline wist, dat ze dien nacht in huis had geslapen om vroeg bij de hand te zijn. Ze droeg een donkerrode blouse, die haar tint iets minder mat maakte.
Nu knielde ze bij het meisje neer. - Laat ik u helpen, nieuwe kousen moet je schuiven. In haar ernstigen toon klonk de voldoening, juist op tijd te zijn gekomen.
Eline lachte. - Het is of ik gemasseerd word, zei ze en toen kwam er een wonderlijk gevoel over haar, alsof ze een moeder had. Meteen wilde ze dat gevoel los maken van Doortje's strelende handen, want kwam het niet eerder door haar gebogen houding, of den klank van haar stem?
| |
| |
- Doortje, vroeg ze - is je moeder nu nog boos? De vrouw keek op, haar lichtbruine ogen hadden een gloed, die Eline ontroerde. Een ogenblik bleef het stil.
- Ja, ze is boos, want ze kan het niet begrijpen.
- Dat je getrouwd bent - of?...
- Dat we gemene zaak maken met haar stiefzuster.
- O ja, zei Eline - dat was het ergste.
Doortje glimlachte flauw en vergoelijkend; ze lag nog geknield, het licht van een kleine lamp viel op haar kruin.
- Nu eens kijken hoe mooi u wordt.
Wilde ze er liever niet over praten? dacht Eline. Doortje zelf leek niet boos, of onverzoenlijk. Ze strekte haar hand uit. - Sta eens op. - Waarom zou ik al mijn jurk aantrekken?
- Om te zien of er niets aan mankeert.
- Weet je nog dien avond, vroeg Eline plotseling, toen ik mijn vinger heb bezeerd - toen is het begonnen.
- Ja, zei Doortje - ik ben maar zo bang, dat u zich eenzaam zult voelen. Vóór ik Berend kende, heb ik veel verdriet gehad door de eenzaamheid.
Eline wist geen antwoord. Een ogenblik later zag ze zichzelf in den spiegel en hoorde zeggen: De bruid kan niet mooier zijn. Flitsend ging het door haar heen: Ben ik dan niet de bruid? maar meteen ook vergat ze dat.
| |
| |
- Nel Moro heeft precies dezelfde japon, zei ze - en Nel is mooier dan ik.
Tot haar verwondering had Doortje hierop geen wederwoord.
Toen Richard de keuken weer binnenkwam, draaide hij het licht uit: hij had een koperrode gloed gezien aan den lagen Oosterhemel.
Bertha droeg dien morgen een schone muts en een heldere, blauw geruite boezelaar. - Oho! zei ze en hield haar hand met den eierlepel stil. Tot haar verwondering kwam hij naast haar staan en zweeg een ogenblik. Ze zocht een antwoord voor het geval, dat hij haar over zuinigheid zou praten, maar hij zei: Vandaag is het dus zijn beurt. En jij - denk jij nog wel eens over ons huwelijk?
Ze probeerde hem aan te kijken zonder haar hoofd te draaien - haar ogen deden er pijn van. - Ik denk nu aan eieren koken.
Richard ging voort: Hij is lang niet onverschillig, zoals je misschien zou denken dat het hoorde in zijn stand. ‘Schijnt de zon?’ heeft hij gevraagd - en wilde nog eens indutten, maar geen vijf minuten later nam hij een bad. Je kunt de dingen ook te ver drijven. Ina Vogelein, die in het begin toch stellig heeft geaarzeld, is een stralende bruid geworden. Bertha had de eieren in het kokende water gelegd; nu liep ze achter hem om en nam den | |
| |
broodrooster uit de kast. - Het is maar goed, zei ze, dat jij huisknecht bent en ik keukenmeisje - je interesseert Je zo voor de mensen. De eerste zonnestraal schoot naar binnen en fonkelde in den geslepen spiegelrand.
- Ja, zei hij, ik heb me op dezen dag verheugd, dat wil ik wel bekennen. Maar als jij je zelfs niet kunt verheugen op onzen eigen trouwdag, dan zie ik er net zo lief van af.
Tot zijn geruststelling lachte ze. - Moet ik dan ook vragen of de zon schijnt?
- Ja, zei hij.
Ze kwam voor hem staan en maakte een dwaze knix.
- Goed - en wat nog meer?
Hij zag haar ogen blinken. - Kijken zoals nu. Ze wierp het hoofd in den nek. - Weet ik hoe ik kijk?
De deur ging open en Cato kwam binnen; tussen de broche aan haar hals had ze een witte roos gestoken.
Suze Lemair, die gewoonlijk laat was, kwam dien morgen als een der eersten aan en zag een loper uitrollen over de binnenplaats van het stadhuis.
- Ben ik zo nieuwsgierig naar dit huwelijk? vroeg ze zichzelf met een glimlach. Heen en weer drentelend, zag ze het publiek langzaam aangroeien en kon niet nalaten het te onder- | |
| |
scheiden in: Leerlingen van Ina, collega's, een gewezen dienstmeisje, een oude huisnaaister, kennissen van den bruidegom, voorbijgangers, kinderen meest, die besloten te wachten. Vrienden zou Forblanc niet hebben, dacht ze. Het was een windstille, zonnige Decemberdag.
Eindelijk reed de stoet aan, de auto van het bruidspaar was van binnen met veel witte bloemen gesierd.
- Daar komen ze! zei een moeder tegen haar kleinen jongen en drukte zijn hand vaster in de hare. De leerlingen rekten hun hals uit. Ieder portier werd geopend, alleen nog niet dat van den voorsten wagen. Twee kinderen zag Suze te voorschijn komen, die zichtbaar nerveus waren en met beklemde vingers aan hun glacé-leren handschoentjes voelden. Nu duwden ze elkaar, blijkbaar erover kibbelend wie rechts en wie links moest staan. Het meisje, dat stijve golfjes had in het bijna kleurloos blonde haar, droeg een wit zijden jurk, de jongen een zwart fluwelen pakje. - Lelijke kinderen, dacht de moeder, zulke schriele figuurtjes; als ik mijn jongen dat fluweel aantrek, lijkt hij een prins. Maar de slanke bruidsmeisjes imponeerden haar. Suze Lemair keek verrast naar Nel Moro, die ze voor het dochtertje van Charles hield. Het andere meisje, dat eenzelfde japon droeg, was lief, maar | |
| |
Ina's stiefdochtertje, meende ze, had de goede houding. Ze herkende ook mevrouw Vogelein en glimlachte medelijdend om den groten bontmantel van die kleine vrouw. Dat Ina haar dit niet had afgeraden! De heer en mevrouw Van Beynen kon ze niet thuisbrengen; de trekken van de vrouw boeiden haar een ogenblik, maar aan Ina's broer en schoonzuster keek ze wenkbrauwfronsend voorbij. De statige chauffeur van den eersten auto zag zijn tijd gekomen; hij zwaaide het portier open en reikte Ina eerbiedig de hand. De kinderen, die nog eenmaal om elkaar heen waren gesprongen, vatten den sleep van het bruidskleed.
- Die japon zou ik nooit hebben gekozen, dacht de moeder, - wat voor kleur is dat? - het lijkt wel zeepwater. Ook de bruidegom beantwoordde niet aan haar verwachtingen: zijn gestalte was miezerig, vooral bij zijn chauffeur vergeleken en hij was niet jong meer.
- Niet zo erg eerste klas, zei een opgeschoten jongen tegen zijn maat, en een oud, stram heertje dacht: zeker een mésalliance. Hij bewonderde de bruid en vooral de bruidsmeisjes, die hij voor haar jongere zusters hield - vrouwen van ras, daar had hij kijk op. De rest was familie van een burgerman in het Zondagse pak. Hij dacht dat de bruidegom wel eerst dat knappe zusje zou hebben ge- | |
| |
vraagd - mogelijk zat het geld bij hem - en tevreden had moeten zijn met de oudste. Hij wendde zijn hoofd eens om, als zocht hij instemming en Suze begreep zijn blik. - Nu moest ze zich bij den stoet zien aan te sluiten. Ze hoorde tot de laatsten, met Doortje en Berend, die innig gearmd liepen. Maar heel even had ze Doortje's gezicht gezien, en daardoor veranderde haar stemming.
Doortje wist er alles van - ze ging het meemaken dat anderen zo gelukkig werden door een huwelijksverbintenis als zij was geworden door de hare, - vandaar de glans over haar gezicht. - Wie is dàt nou weer? dacht Suze, maar voelde het volgende ogenblik, weinig te zijn gebaat door haar nuchtere critiek. Ze had geconstateerd dat Ina haar beau jour niet had, en dat de mensen, zodra hun eerste jeugd voorbij was, erbarmelijke schepsels waren.
- Laat ik in Godsnaam mijn hart terug roepen, zei ze zichzelf, wat wordt dit anders voor een beschouwing!
In een flits dacht ze aan haar moeder, die ze meer dan iemand anders had lief gehad, en toen begreep ze den glans van Doortje's ogen.
- Ze trad het stadhuis binnen. Het publiek verspreidde zich, de meesten vonden het niet de moeite waard den stoet nog eens te zien. Alleen het oude heertje bleef wachten.
|
|