| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Suze Lemair stond gebogen over haar muziektas en glimlachte nog om een luchtig woord, dat haar herinnering al los liet. Ze had een groten, vlakken mond, een laag voorhoofd, tintelende, grijze ogen, strak, donkerblond haar. Ina wist deze vrouw van het begin af aan te hebben benijd, maar nu eerst zei ze zichzelf: het is toch om haar uiterlijk, om dat grote, soepele lichaam, dien mond, misschien zelfs om de gebreken van dat sterke gezicht. Mevrouw Vogelein had er zich eens over verwonderd, dat Ina twee uur had uitgetrokken voor de les aan deze vrouw, terwijl ze tussen andere lessen hoogstens een kwartier speling liet. Betaalde Suze Lemair meer dan anderen? - Ina was op haar beurt verwonderd.
- Neen, zei ze, maar Suze is mijn liefste leerling - en dat had ze tot op dat ogenblik niet geweten.
De mand met asters stond tussen hen in, het gele hart van de kleine bloemen was ruig van stuifmeel. Suze keek ernaar en zei: Die man van gisteravond - ze hadden elkaar toegeknikt in den schouwburg - wordt genoemd als Gouverneur Generaal van Indië. - Hoe ze dat wist? - een berichtje in de krant, Vrijdagmorgen.
Ina bleef zwijgen. Er was een uitdrukking | |
| |
van haast pijnlijke aandacht in haar ogen, die de ander niet ontging. Ze nam haar tas op.
- Kom, ik zou Hans om half twaalf ontmoeten op het Leidseplein.
- Dan heb je nog wel een ogenblik, zei Ina, - maar haar trekken bleven star. Ze liep naar de deurgordijnen en sloeg haar hand eraan, hoewel ze niet dichter konden. Suze glimlachte flauwtjes.
- Gisteravond heb je naar me gekeken, alsof je zeggen wilde: Weet wat je doet - maar natuurlijk weet ik het niet, - en toch staat het te gebeuren. Ze bloosde, de woorden klonken haar tegelijkertijd oprecht en onwaarachtig. Kon het zijn dat ze eerlijker waren dan ze ooit een eerlijkheid had gekend?
- Meegaan naar Indië, vroeg Suze, als zijn vrouw? - haar stem was zonder aarzeling.
- Waarom niet? - ik denk, dat je er iets goeds van zult weten te maken.
- Als ik durf, zei Ina en ging op den divan zitten. De ander kwam naast haar en legde even een hand op haar knie.
- Als je durft... Ze zweeg een ogenblik.
- Daarmee kan je alleen bedoelen: Als ik de maatschappelijke positie aandurf. Ina antwoordde niet.
Er klonk een hoog lachje. - Het is heel erg, ja - baronesse Forblanc. Lieve meid, je weet zo goed als ik dat het niets betekent, - ik be- | |
| |
doel: niets dat uitgaat boven de beschaving van het hart, - die je hebt. Al het overige blijft daar onder. Als je in Buitenzorg woont, zal er een major domus zijn, die je man bij iedere gelegenheid zegt, welke hemdknoopjes en welke das hij moet dragen. Alle uiterlijke étiquette is knechtswetenschap. Dacht je dat ik kon tafeldienen, of ook maar dekken? - ik heb een dienstmeisje, dat het tot in de puntjes kent. Mijn vader zei altijd: Vermoei je hersens niet met die dingen.
Ina glimlachte. - Zijn huisknecht heeft me geïmponeerd, zei ze.
- Dan is het een goede. Maar de tweede maal lach je hem stilletjes uit, doordat je dan ziet, dat hij versteend is.
Ze lachten nu.
Plotseling stak Suze haar hand uit. - Ik wens je geluk. - Ze keken elkaar aan - langzaam verhelderden zich Ina's trekken, de laatste schuwheid verdween uit haar ogen. Het was haar of ze voor het eerst den gaven glans van Suze's gezicht in zich opnam.
Een ogenblik later zouden ze afscheid nemen.
- Je komt nog wel op tijd.
- O ja, en als ik Hans een kwartier laat wachten, is het ook niet erg, - dan gaat hij een kopje koffie drinken en heeft iets tegen me.
- Is dat pleizierig?
- Ja, en dat gun ik hem van harte. Nu zal ik | |
| |
komen aanlopen, hij kijkt quasi nonchalant op zijn horloge en verwacht dat ik wat minder zelfverzekerd zal zijn dan gewoonlijk. De Van Marlen's zijn een familie van bankiers en makelaars in effecten, de Lemair's horen tot de Rechterlijke Macht. Wat moet een Van Marlen zo'n licht spottende zelfgenoegzaamheid hebben? - dat past den koopmansstand niet. Begrijp je? - En dan zou Suze Van Marlen hem als een kleine jongen willen behandelen, die heeft opgeschept over ‘thuis’ - maar ze beheerst zich. We lopen een winkel binnen, ik ginnegap met den bediende, omdat ik me toch tegenover iemand moet uitspelen. Mijn man aarzelt - zal hij het ongepast vinden? dat zou pijnlijk worden. Dan kiest hij de wijste partij en ziet weer de vrouw in me, die alles kan doen, doordat ze een Lemair is. - Maar ik praat teveel; laat me straks wat van joù horen.
Ze kusten elkaar.
Was moeder onrustig, keek ze even vaak op de klok als zijzelf? De koffietafel was afgeruimd, - het leek haast niet doenlik, nog langer in deze kamer te zijn. Wat dan te beginnen - piano spelen? - weer voor den spiegel staan en een andere jurk aantrekken? - Toen voelde ze, niet alleen te willen zijn, en dat was zoiets ongewoons, dat ze ervan schrok.
| |
| |
Mevrouw Vogelein ging voor het raam zitten, zij liep achter haar aan als een kind. Moeder heeft een breiwerkje, dacht ze, - waarom ik niet? ik zie immers geen kans, den tijd zoek te brengen? - Aan tafel had ze iets verteld over Suze Lemair, maar het gesprek met Suze, hoezeer het haar had bekoord, verbleekte al in haar herinnering. ‘Het enige zou zijn, dat je de maatschappelijke taak niet aandurft’; - had Suze niet begrepen dat ze over het huwelijk wilde praten - niet willen begrijpen, misschien? - Eensklaps gloeiden haar wangen. Met een andere vrouw had ze dus willen overleggen, hoe Charles te bedotten zou zijn, ‘als ik durf’. Maar Suze had haar daarvoor gespaard - opzettelijk of onbewust, en praatte argeloos over het fictieve van standsverschil. Ina voelde haar hart kloppen in de keel; haar handen waren klam. Hoe onvervaard zou ze de vrouw zijn geworden van Leo Frankenvoort en nu... weifelen en raad zoeken - waartoe was ze gekomen? Ze beet op de lippen om niet te huilen; - goddank, moeder merkte niets. - En weer, als den vorigen avond, werd ze eensklaps rustiger - ze glimlachte zelfs met haar pijnlijken mond. Neen, uit eerlijkheid twijfelde ze nog aan haar liefde, en zou dat blijven doen, totdat ze niet langer twijfelen kòn. Ze was van eenzelfde moraal als Suze Lemair. Een diepe | |
| |
zucht ontsnapte haar. - Ik heb zo'n onverzadigd gevoel, zei ze, zullen we nog een appel eten?
Eindelijk keek mevrouw Vogelein op. - Dat is goed, - wil jij schillen?
Nu voelde ze zich veilig als in de schaduw van haar moeder; het bloed vloeide kalm, ze draaide den appel tussen haar vingers, alsof ze met den aardbol speelde.
- Hoe laat komt hij? vroeg mevrouw Vogelein.
- Wie - Charles? - dat weet ik niet.
- Noem je hem bij zijn naam?
- Sinds gisteravond.
- O - het gaat alles zo gauw. - Daarop antwoordde haar dochter niet. Toen dit tot haar doordrong, dacht de moeder; misschien is het goed zo, mocht dit tot niets leiden, dan is het kind nog niet losgewoeld uit het oude leven.
- Suze Lemair gaat vooruit, zei ze, die heeft vanmorgen werkelijk goed gespeeld.
- Ja, dat is wel zo.
Tot haar voldoening hoorde de oude vrouw blijdschap in Ina's stem.
- Zou jij nog wel eens willen optreden?
Ina schoof haar wat appelpartjes toe; een ogenblik bleef het stil. Toen klonk het bedachtzaam: Ja, ik ben den laatsten tijd met een programma bezig geweest, maar ik zou daar lang over willen werken. Ze praatten er wat op voort, ze meenden beiden op te gaan | |
| |
in het onalledaagse gesprek, maar toen ze de bel hoorden, wisten ze op dat geluid te hebben gewacht. Rika kondigde het bezoek aan en sloot stil de deur achter zich.
Langzaam stond Ina op, haar handen schoon vegend aan een zakdoek.
- Wacht niet op me, en denk niet over me, zei ze.
De moeder antwoordde niet.
Charles stond naar de mand met asters te kijken. - Ik heb nieuwe bloemen voor je mee willen brengen, zei hij, maar sinds het me ernst is, gaat dat niet meer zo gemakkelijk. Dinsdagmorgen had het nog iets van een spel. Ina keek naar hem; ze wist niet, wat ze had verwacht, maar deze woorden troffen haar. Hij had ze bijna luchtig, met halve stem gesproken en ook de uitdrukking van zijn gezicht was onzwaar, van een kinderlijke rust en onbevangenheid. Zijn blik volgend, zag ze de meeldraadhoofdjes pralen in het heldere licht.
- Is het geen prachtig weer? vroeg ze.
Hij hief het hoofd op. - Ja, zei hij, alsof het lente wordt.
Een ogenblik bleef het stil.
- Jij bent zo openhartig geweest, misschien door het kijken naar die bloemen (wat is dat geel mooi!) - nu wil ik het ook zijn.
- Dat is goed, zei hij ernstig.
| |
| |
Ze haalde diep adem. - Telkens als we binnen vier muren hebben gepraat, is het mislukt. Zouden we nu niet naar buiten kunnen gaan en bijvoorbeeld langs het strand lopen?
- Zeker, - graag, ik heb de auto hier.
Ze glimlachte. - Is de zee er altijd nog?
Hij wist niet of hij haar ontroering begreep, maar glimlachte terug.
Ze had hem uit haar leven verteld, de zee riep vroege herinneringen wakker. Eens was ze een vurig kind geweest, dat haar springtouw door de lucht liet suizen om de kracht van dat stijgende zwiepgeluid. Aan alles wat ze deed, gaf ze zich ernstig en met volle overgave, maar haar moeder lachte daar wel eens om en dat werd de eerste wanklank van haar jeugd. Vader streek eens over haar kruin en noemde haar ‘mijn kleine soldaat’. 's Zondags leverden ze veldslagen tegen elkaar, zij en haar broertje waren de Geallieerden. Ze wonnen altijd, maar vader speelde niet minder echt dan zij, en als hij was verslagen, zei hij: Ik hoop een waardige vijand te zijn geweest. Met die woorden, die een verzoenend slot vormden, trad hij terug in zijn eigen sfeer. Veel later pas had die sfeer zijn glans voor haar verloren.
Ze wendde haar hoofd naar de zee, aan de kim waren water en lucht niet meer te onder- | |
| |
scheiden door een wolkendichten nevel, maar hoger was de hemel blauw achter een ijl, wit waas. Het schuim van de golven was witter nog en de koele, staalstrakke waterwanden toonden tinten van grijs, groen en grauw. Ze liepen op de strook strand, het laatst door de golven gedrenkt, maar telkens schoot het water verder uit dan ze verwachtten, blijkbaar kwam de vloed op.
- Kan jij je je moeder herinneren? vroeg ze eensklaps.
- Ja, zei Charles, heel goed - en zag toch op dat ogenblik haar beeld niet scherp; hij spande zich in, nu ging het op dat van Vera lijken, een wat matte, bedeesde vrouw. - Ik was twintig jaar, toen ze stierf, dus... Maar ik heb me laat ontwikkeld. Dat zou pedant kunnen klinken, ik bedoel niet, dat ik nu een zeer ontwikkeld mens ben, alleen dat ik niet vroeg met zelfkennis ben begonnen en daardoor mijn jeugd vrij onbewust heb doorleefd. Hoewel...
De afstand tussen hen was iets groter geworden, Charles zag het niet, het was duidelijk dat hij zich moeite gaf om te spreken.
- Hoewel? vroeg ze, maar hij ging aan dat woord voorbij. - Wat ik me het best herinner, zijn de broers, André, de oudste en Louis, - ik heb je al eens over hen verteld. Ze scheelden vijftien maanden, maar Louis was vier jaar | |
| |
ouder dan ik, dus: twee grote jongens, en ik, het kleintje. Ook twee knappe jongens, die mij altijd vooruit bleven, - bovendien elkaar aanvulden en versterkten.
Hij zweeg een ogenblik, sprak toen voort over hun vriendschap waar hij buiten stond, hun studie, hun gezamenlijke reizen. Hij voelde, dit voor het eerst samenvattend en objectief te doen en was verwonderd, dat het eenvoudige relaas hem zozeer aangreep. Om zijn ontroering te verbergen, liep hij met gebogen hoofd, maar bleef zich Ina's nabijheid duidelijk bewust.
- Maar je moeder, zei ze, en nam zijn arm, - je moeder zal zich toch over je hebben ontfermd?
Hij zag door vochtige ogen de zandkorrels wemelen voor zijn voet.
- Ik herinner het me niet, zei hij.
- En later - je was nog jong, toen je trouwde. Ze spreidde haar vingers uit op zijn arm.
- Hoe heette je vrouw?
- Vera Reevaart.
- Dat is een mooie naam, Vera Reevaart - heeft zij je niet die schrale en eenzame jeugd vergoed?
Hij dacht een ogenblik na. - Het is zo lang geleden, zei hij - mijn huwelijk lijkt verder weg dan mijn jeugd. Laatst heb ik willen bedenken hoe het was toen we ons verloofden | |
| |
- met welke woorden ik haar heb gevraagd, en of ik heel gelukkig ben geweest - ik wist het niet meer.
- Maar Charles!
Hij boog het hoofd over haar hand. - Daardoor leek het me zo wonderlijk, dat ik een vrouw zou kunnen winnen.
Ze gingen zwijgend voort. Na een vijftig meter vroeg hij: Dwalen we ook te ver af?
Ina tuurde vooruit. - Ik heb het gevoel, naar Noordwijk te kunnen lopen, zei ze. Dit is mijn hartewens geweest als kind: op een paard te rijden van Den Helder naar den Hoek van Holland en in de duinen te overnachten met scheepsbeschuit als proviand.
Hij glimlachte. - Je doet me aan Louis denken, die heeft vaak langs het strand gereden. Ik verlang nu het meest naar de rust in de duinen. Hij wees naar een lagen top dicht voor hen uit. - Zullen we daar omhoog klimmen? - je wilde toch landwaarts terug, en misschien is er een luw plekje, waar we kunnen zitten.
Een tiental stappen gingen ze zonder spreken, toen zei Ina zonder inleiding: Ik heb soms naar den dood van mijn moeder verlangd, vind je dat erg? - alleen omdat ik wilde, dat er iets zou gebeuren. Ik ben niet zo'n groot pianiste, dat ik alles kan beleven door de muziek. Soms heb ik gemeend van wel, maar het | |
| |
vergt een zielskracht, waartoe ik op den duur niet in staat ben.
Hij vergat te antwoorden. Nu moet ik haar zeggen, dat ik haar liefheb, dacht hij, dit is het goede ogenblik, ze heeft mijn arm genomen, ik kan haar niet meer missen.
Langzaam liepen ze naar den voet van het duin en zwegen.
- Straks is het te laat, zei hij zichzelf, onherroepelijk te laat, dan trekt ze haar arm terug. Ik verlies haar meer bij elken stap. Maar hij kon niet, er was iets anders dat hij moest zeggen.
- Ina, jij hebt de vier muren schuldig verklaard en brengt me onder den wijden hemel. Ik ben een klein mens. Maandagavond na het concert, toen we waren uitgestapt voor mijn deur - ook toen was het zulk luw, voorjaarsachtig weer - heb ik een ogenblik gemeend, dat ik bevrijd was van wat me altijd omlaag heeft gehouden: de wrok tegen mijn broers. Hij stond stil en ze nam haar arm terug. - Neen, sprak hij voort, - dit is niet juist, - ik voelde dien avond maar zo'n onbestemd, groot geluk. Wel dreef het me in de goede richting, ik begon je over mijn jeugd te praten. Ik heb, meen ik, aangekondigd dat ik openhartig zou zijn, meer dan waartoe ik nog het recht had. Ik ben het niet geweest - vandaar jouw gevoel van mislvkking.
| |
| |
Ze waren alleen op het lichte strand, de golven konden hen niet meer bereiken, de trouwe duinenreeks scheidde hen van de mensen.
- En gisteravond heb ik opnieuw een poging gedaan, - je zag het wel, maar kon het niet begrijpen. Mogelijk begrijp ik het zelf nog niet geheel, - maar als je van me houdt, zal je me kunnen helpen. Ik zal niet altijd eerlijk zijn, zoals nu, ik voel het al keren in me, mijn gedachten worden troebel. - Waarom die valse nederigheid? zegt een stem in me. Ik krijg een van de hoogste posten, ik hoop dat je met me mee wilt gaan naar Indië als mijn vrouw, want ik houd van je.
Ze keken elkaar aan, bijna schrok hij van haar koel onderzoekenden blik. Hij hoorde ook eensklaps weer de zee ruisen en voelde zich op de grens van een uiterste verlatenheid. Daarom hield hij haar blik uit, om nog kans te hebben op warmte en aandacht.
- Weet je het zeker? vroeg ze.
- Ja, heel zeker.
- Zal je geen spijt hebben?
- Ik geloof het niet.
Toen gebeurde het wonder: al haar indrukken smolten samen en stuwden een machtig gevoel in haar omhoog: ze had hem lief. Eén ogenblik benam het haar den adem, haar lippen weken vaneen, haar ogen gingen wijd open. Maar met kleine schokjes kwam haar | |
| |
adem vrij en ze voelde de warmte van haar bloed. Nu legde ze haar handen op zijn schouders en hief haar hoofd naar hem op...
Ze hadden de eerste duinkom bereikt en zaten naast elkaar op een plekje groen. Er was zoveel hards en stekeligs op den bodem, dat Ina met haar vlakke hand het zitje had afgetast. In de ruige glooiing aan hun voet overheerste de grijsgroene duindoorn; de lucht was zoel, de witte meeuwen zeilden boven hun hoofd. Charles had Ina's hand genomen en speelde met de vingers. - We zullen een ring kopen, zei hij, Vera's ring is me te nauw geworden, ik draag hem sinds jaren niet meer.
- Zijn er meer Reevaart's? vroeg ze - leven haar ouders nog?
- Nee; één zuster, Aleid, woont op het oude buiten. Ik mag Aleid niet. Tenminste...
Ina zag de verzonkenheid van zijn blik. Even liet ze hem ongestoord, toen raakte ze heel licht zijn wang aan met haar lippen.
- Waaraan denk je?
- Daaraan, dat ik telkens aan mijn broers word herinnerd, en dat niet wil - ik wil aan jou denken.
Ze glimlachte. - Aan mij - of aan jezelf?
Ze kusten elkaar langen tijd.
Eensklaps zei hij: Ik wil André telegraferen.
- Het heeft al in de krant gestaan.
- Wat? mijn benoeming? - een indiscretie van | |
| |
een ambtenaar aan het Departement - die bedoel ik niet. Hij nam haar hoofd tussen zijn handen.
- Neen, zei hij, voor een man als André is dit meer.
- En Louis? vroeg ze.
- Louis is dood.
- Och, dat wist ik niet.
Hij vertelde. Louis was verdronken in het meer van Genève; hij was de meest belovende geweest van hen drieën, had een mooie positie bij den Volkenbond. Allerlei geruchten waren opgedoken, hij zou den dood hebben gezocht om een Franse vrouw, die hem had verlaten, - hij zou een meisje uit het volk hebben liefgehad, dat niets van hem wilde weten. Het was ondenkbaar; Louis had de gestalte en de trekken van een Grieksen god, daarbij was hij vrolijk, hij hield van de mensen. Maar waarom zijn boot moest omslaan en hij zich niet al zwemmende had kunnen redden? - Pas vijf jaar nadien was André overgekomen uit Voor-Indië, een jaar na Vera's dood. Ze hadden samen de graven bezocht, de beklemmende droefheid van dien dag zou hij nooit vergeten. André was hem vreemd geworden, hij had zijn vrouw bij zich, een Hindoese van hoge geboorte, die hij aanbad. André's droefheid, en dan weer bijna bovenaardse vreugde om die vrouw - beangstigend. Weer had hij zich | |
| |
de mindere gevoeld, onzeker, geknauwd. En Eline, een kind van negen jaar, glansde van geluk om het vreemde bezoek. Hijzelf had zich een enkele maal - ja, dat kon hij nog voelen - een enkele maal laten betoveren, - door de verzadigde rust van die vrouw, of door hun altijd aanwezige liefde. Maar dan had hem weer een blik van zijn broer getroffen, die hem buitensloot en bezeerde, zodat hij wegliep uit zijn eigen huis. Hij zweeg en boog het hoofd.
Ina keek naar het korte, grijze haar bij zijn slaap. Ze voelde een ontferming, te groot dan dat ze hem had kunnen aanraken. - Ik denk, zei ze, en zat roerloos, - ik denk, dat je dien blik verkeerd hebt gelezen. - Hij heeft je willen binnensluiten, misschien ook om vergiffenis vragen voor wat hij je onbewust heeft aangedaan in je jeugd. Er is soms veel voor nodig, elkaar te verstaan.
Ze dorst niet naar hem kijken en even bleef het stil. Toen zei hij: Ina! - dat klonk als een roep en ze sloeg haar ogen naar hem op. Zijn gezicht droeg de naakte trekken van zijn ziel.
- Wil je me, altijd, deze dingen blijven zeggen? Ze antwoordde en kon haar stem nauwelijks doen aanslaan: Iedere vraag betekent: houd je van me? - ook deze.
Hij tilde zijn kin wat op, zijn mond bewoog niet meer, maar ze begreep hem.
| |
| |
- Ja, zei ze, ik houd van je.
Ze zaten los van elkaar en zochten geen aanraking. Ina dacht: Ik had ook kunnen zeggen: Ik houd van het leven. Mag dat hetzelfde zijn? Ze wist het niet, maar voelde zich gerust.
En de man naast haar dacht: Dit heb ik vroeger niet gekend, zo niet, ik ben ouder geworden en ben gegroeid, - goddank, - André zal het moeten erkennen. Nu sloeg hij zijn arm om haar heen.
Wat later kwam hij nog eens terug op het telegram, ze zouden het in Haarlem kunnen versturen - neen, hij was niet zeker van het adres.
Ina zei en keek naar een bloedrode vlek tussen het groen van den bodem: Iedere man kan trouwen, maar niet ieder wordt Gouverneur van Indië. Ze stond op en zag dat het bladeren van een braam waren, die zo rood kleurden. Meteen viel haar blik op een grote rijpe vrucht. - Charles, zei ze, kom mee, nu gaan we bramen zoeken - en stak de eerste tussen zijn lippen. - Hier, - je krijgt er geen blauwe tanden van. Heb je eigenlijk een vals gebit?
- Welnee, zei hij - ik ben pas zes en veertig. Daar lachte ze schaterend om. - Ik vind wel dat ik mag weten wat er echt aan je is.
Hij schrok niet van die woorden. - En ik zou willen weten - duizend dingen van jou.
| |
| |
Ze bukte zich en trok een rank weg, die in haar rok haakte.
- O, aan die duizend dingen zijn we nog niet toe. Maar eensklaps stond ze roerloos.
-Weet je dat dit onze laatste herfst is, voorlopig? kijk naar al die kleuren, en naar die verrukkelijk lichten hemel, blauw, met een ijl waas erover. Hier - is er ook duindoorn in Indië? Aan de struiken dichtbij zag ze de gele bessen, bolrond, gespannen, een overvloed ervan, die toch verderop voor het oog ging verloren.
Hij nam haar arm, en liep zachtjes met haar voort. - We zullen het wel goed hebben, daarginds. Eerst de reis. - Hij voelde een schok door zich heen gaan. - Misschien kunnen we André opzoeken, als je gauw klaar kunt zijn hier in Holland - dan reizen we bijvoorbeeld het eerste stuk over land en nemen een boot naar Calcutta.
Ze lachte en leunde achterover om hem te doen stilstaan. - Charles, het volgende ogenblik zullen we vliegen; maar ik ben nog hier, geniet toch van den dag. Kijk, dit éne takje wil ik meenemen. Ze brak een twijgje af met de vierkante, geribde vruchtjes van het kardinaals-hoedje. Dat staat daar maar, en heeft een kleur... Charles, ik denk ineens: Mag ik mijn piano meenemen? Ze deden enkele stappen in de richting van het dorp.
| |
| |
- Natuurlijk, zei hij, die kan dan regelrecht gaan, met de andere bagage. - Maar...
- Maar? - ik weet het al: dit instrument is niet op de tropen gemaakt. We geven het aan Eline, en als we terugkomen...
- Ja, zei hij.
Toen stond ze opnieuw stil, ditmaal bij een troepje rechtopstaande, verdroogde, zilverwitte distels. Ze voelde haar ogen vochtig worden. - Is Eline erop voorbereid, dat ze - dat ze - alleen - -
- Dat ze niet meegaat, bedoel je?
De distels deden haar aan jonge meisjes denken, achter gelaten, vergeten, en die nu helemaal waren vergrijsd en ingedroogd, - maar dat was dwaasheid, natuurlijk.
- Ja, hoorde ze hem zeggen, ik heb haar voorbereid. Het klonk niet heel vast.
- Misschien zouden we haar kunnen meenemen tot aan je broer.
- Nee, zei hij - het is onze huwelijksreis.
Ze antwoordde niet, keek nog eenmaal naar de ongebogen, verstarde bloemen.
- Weet het kind dat wij samen zijn?
- Ja.
En terwijl ze overwoog dat het voor Eline waarschijnlijk beter was in Holland te blijven, bukte ze naar een zwaar neerhangende tros rijpe bramen. - De vruchten die je zelf plukt, zijn het zoetst, zei ze.
| |
| |
Hij zei: een vrouw - een goede vrouw - blijft altijd een kind.
Ze aten om beurten uit haar hand. En toen slaakte ze een kreet, omdat ze, een tak met roestbruine bladeren wegbuigend, een ladder ontdekte in haar kous. - Mijn mooiste kousen! Hij glimlachte. - zullen wel een helen dag in functie moeten zijn, voor we een nieuw paar hebben verdiend.
Ze hief haar hoofd naar hem op. - Zou deze dag niet kunnen meetellen? - Hij kuste haar. Even later ging ze voort: Voor mijn gevoel heb ik vandaag hard gewerkt, vanmorgen les gegeven, en toen - had ik wel achter moeders rokken willen kruipen uit angst dat je niet zou komen.
- Maar ik snakte ernaar, te komen. Hoor eens, je bent de mooiste vrouw die ik ken.
Hij zag haar ogen glanzen. - Nee, zei ze, je schoonzuster is mooier. Gaan we er naar toe? Dat klonk uitdagend, zodat hij antwoordde: Ik ben niet bang, we zullen zèker gaan.
Nu legde ze haar hand op zijn arm. - Ik wil alles onthouden, zei ze; iederen blik en ieder woord, - en het beeld van de duinen. Kijk die parmantige liguster met zijn zwarte bessen. Charles, hoe mooi is de wereld?
Hij antwoordde: Zo mooi als wij kunnen zien.
- Hm, zei ze nadenkend - nu gaan wij dus uit om te kijken.
| |
| |
Maar een ogenblik later sprak ze over hun beider werk in Indië. Misschien zou ze geen piano hebben, daarginds, liet ze de Westerse klanken los om het Oosten beter te kunnen horen. En met echte nederigheid wilde ze Javaanse vorstinnen ontvangen, vrouwen in sarong en kabaai, die alleen in hun loop al meer adel hadden dan een Westerling in al zijn uitingen tezamen. - En, zei ze, uit eerbied voor de hogen, zal je door en door democratisch moeten regeren.
Hij dacht dat Louis, die was omgekomen, iets dergelijks had kunnen zeggen, en verlangde plotseling, al zijn tijd te besteden aan de voorbereiding tot zijn taak. Of misschien hoefde hij enkel Ina's woorden te toetsen. Neen, hij zou allereerst het proefschrift van Louis bestuderen.
Hij ademde diep. - Ina, vroeg hij, mag ik jou het één en ander overlaten, ik bedoel: alle beslommeringen van ons vertrek, en - hij glimlachte - en van ons huwelijk? Wees niet boos, dat ik dit zeg, maar het is immers een nietige ceremonie (hij zocht naar zijn woorden) vergeleken bij wat er werkelijk met ons gebeurt. Een afspraakje met het Stadhuis, en plaatsen reserveren op een boot - maar ik weet niet: kan jij gauw van je lessen af?
Ze zag rijpe bramen, maar plukte niet meer, de hemel werd rood in het Westen. Haar | |
| |
woorden kwamen langzaam. - Anderen zou ze blij kunnen maken met haar lessen - een enkele hield ze aan - maar hij kon op haar rekenen, ze zou geen tijd verdoen. Gaf hij haar twee maanden? - ze zou in twee dagen haar koffers kunnen pakken.
En toen boog ze het hoofd en dacht aan haar jeugd - dacht aan die eerste jaren van zelfstandige studie, toen de leerlingen begonnen te komen, en ze hoopvolle brieven schreef aan Leo Frankenvoort. Sindsdien was ze een harde vrouw geworden, om in deze wereld mee te kunnen - en nu? Ze wist maar één ding: dat ze hem wilde lief hebben.
Nog eenmaal stond ze stil op een duintop en blikte naar de zee. De zon was achter de wolken, de hemel boven de kim had tere tinten van violet en rood. De grote watermassa's bewogen machtig, deinden, stormden aan op de kust, verloren hun kracht en lieten een handvol rillend schuim liggen. Eerder dan ze had gehoopt, waren ze terug in het dorp.
Twee kleine jongens schopten tegen de banden van de auto, en liepen hard weg, toen ze mensen zagen komen. Hier en daar brandde al een lamp.
- En nu, zei Charles, gaan we winkelen.
|
|