| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
Toen er werd gebeld, zei Bertha rustig: Richard, de salon. Haar werk was onpersoonlijk, ze diende in een te voornaam huis, dan dat ze de voorkeur van haar meester zou kennen en er waren dikwijls gasten. Dus bereidde ze het eten, ervaren en kundig, maar wist niet voor wien. Had ze erover nagedacht, dan zou ze misschien hebben gezegd: voor Richard, hoewel Richard een te eerlijk huisknecht was om er een eigen smaak op na te houden. Hij wist zoo goed als Bertha, dat no 5 de salon beteekende, maar dacht: freule Eline, - draaide het cijfer in het nummerkastje terug en liep naar zijn meesteres. Bertha mocht een uitstekende kokkin zijn, hij voelde zich boven haar verheven in zijn welbewuste dienen van menschen. Toch hield hij haar beeld een oogenblik vast, ze stond voor de marmeren rechtbank, een forsche vrouw met zware heupen; ze had het nummer niet gezien, maar onderscheidde de vijf en de negen door hun geluid bij het vallen, en dat maakte altijd nog eenigen indruk op hem.
Nu stond hij een oogenblik stil voor de deur, zooals dat betaamde in zijn oog, - toen trad hij binnen. Freule Eline droeg een witte japon van fijne, sprankelende stof, opgemaakt met iets dat veel op goudleek. Haar gezicht was blank, het blonde haar vormde een kleine knot in haar nek.
- Richard, het zou kunnen zijn, dat ik vannacht niet thuis kom; ik bel dan morgen om negen uur
| |
| |
op, zeg jij niets aan papa voor dien tijd.
Zijn gedachten gingen snel: freule Eline werd ontgroend, ze fuifde op de Meisjes-Studentenclub, ze was heel jong.
Nu sloeg hij zijn oogen naar haar op en voelde de stramheid van zijn houding. - Waar zal ik u kunnen bereiken?
Ze antwoordde niet onmiddellijk, maar begon langzaam te blozen. Hij, zijn verantwoordelijkheid beseffend, week geen stap. - Vanavond inauguratie, dacht Eline, - al die meisjes werden haar gelijken - mocht ze zich dan nooit laten gaan? Toen kromp ze terug als voor een strenge waarschuwing, ze voelde de oogen van Richard op zich gericht, zag vluchtig het portret van haar moeder.
- Ik weet niet, het wordt natuurlijk laat, en....
- Maar u heeft toch niet te veel detective-romans gelezen? Hij dacht aan de slonzige boeken in de keukenla, die hij verachtte om hun goedkoope uiterlijk en toch altijd weer opnam.
Was hij te ver gegaan? Eline wist het niet, maar voelde dat wonderlijke in de atmosfeer, dat er ook kon zijn, als ze onverwachts met papa terugkeerde, na een paar dagen te zijn weg geweest, zoo alsof het huis aan het personeel hoorde en zij er nauwelijks werden geduld. Of wilde Richard haar beschermen voor wat zijzelf onduidelijk voelde als een gevaar: de vertrouwelijkheid met al die meisjes, de hunkerende verwachting van vriendschap? - Richard? - wat een dwaasheid! - maar wie anders?
| |
| |
- Ik kom waarschijnlijk thuis, zei ze, het nummer van de Club vind je in de telefoongids.
- Dank u, freule.
Ze draaide zich af en Richard liep de kamer uit.
Tusschen de ramen hing de geschilderde beeltenis van haar moeder, die ze nauwelijks had gekend, ze herinnerde zich alleen moeders zwakke stem en groote, magere handen. Als een bijna vervlogen droom was die herinnering en werd door de schilderij niet wezenlijker. Het voorhoofd was hoog en gewelfd, de oogen en de lippen waren glansloos, alleen in het blauw van de zijden blouse, hoe flets ook, school een matte gloed. Voor het eerst zag Eline dit en voelde een huiverende blijdschap, omdat het haar nu voorkwam dat ook de wangen, hoewel heel teer, bloosden en er een vleug van begeerte in de oogen blonk. - Haar eigen oogen werden vochtig en ze dacht aan het feest van dien avond: eindelijk zou ze studentzijn, een volwassen meisje, - in deze stad van haar eerste jeugd. - Amsterdam, ze zei den naam halfluid, hij klonk Hollandsch degelijk en betrouwbaar. Jarenlang had ze in Parijs gewoond, waar haar vader gezant was geweest, - maar op dat oogenblik wilde ze niet aan Parijs denken, zoomin als aan de diplomatieke loopbaan van papa. - Alles moet nu zoo blijven, dacht ze haastig en had het gevoel naar dat ‘alles’ te willen toeloopen om dit te zeggen, het af te smeeken, op haar knieën te vragen. Ze bewoog zich, liep naar de deur en glimlachte.
De avond was koel en windstil, recht boven haar
| |
| |
hoofd flikkerde een ster in den strakken hemel. Had ze al die jaren in Parijs ooit een ster gezien? 's Zomers reden ze vaak uit, zagen dan andere auto's, menschen en wegen; 's winters bleef ze maar in het groezelige duister en het naakte kunstlicht van de stad. Haar lessen regelde ze zelf, papa had geen tijd, zich daarmee te bemoeien. Ze wilde graag veel weten en begrijpen, maar was dikwijls te moe om iets in zich op te nemen. 's Middags en 's avonds moest ze volwassen zijn, ze ging laat naar bed, het huis zoemde van intriges. De vrouw van den Poolschen gezant wilde twee minnaars tegelijk hebben en de Zweedsche riep haar hulp in, voorgevend op papa verliefd te zijn. - Ik ben te jong voor deze dingen, had ze eens gezegd, waarop de ander haar zoo koud had aangekeken, dat ze een rilling over haar rug voelde gaan. Nu liep er een koele windvlaag langs haar linker wang en ze glimlachte. - Aan hoeveel gevaar zou ze wel zijn ontkomen, daar ginds? - Vreemd, ze had er nooit eerder aan gedacht, dat papaiets zou kunnen voelen voor een vrouw; - liefde, of ook afschuw. Mama was al zoo lang dood, en zou hij niet kunnen hertrouwen, nu ze in Holland terug waren? In Parijs was dat onmogelijk geweest, nooit toonde papa eenige aandoening - het werk maakte hem hard en geslepen. Hij leek ook nooit honger of slaap te hebben, hij vloekte niet en lachte maar een enkelen keer. Zou hij een groot man zijn, sober in de aardsche dingen en rijk van geest?
Wat was haar rok wit in het duister - wie haar te- | |
| |
gemoet liep, moest naar haar kijken. - Een groot man stelde ze zich eigenlijk anders voor, meer als een boom, een eenzame boom op een grasveld, zooals die linde daar, die nu zijn bladeren liet vallen. Papa was rusteloos - waarom wilde hij weg uit Parijs? - Ze was benieuwd naar de colleges, maar wist niet naar welke. Als ze eens kon praten met Nel Moro, of met Titia Stoop. Nel had haar bij de verplichte kennismaking niet in haar huis, maar op de club ontvangen. Ze hield haar mantel aan, dien ze als een cape droeg en balde haar vuisten in de zakken. - Zoo, zei ze, laat me eerst eens tegen dien adel van je opklimmen, is dat heusch iets?
Ze had geen antwoord geweten. Nel was blond en had bijna de lange beenen van de mode-plaatjes.
- Vertel me over het leven, van verschillende hoogten gezien.
Ze hadden elkaar aangekeken, ze waren misschien even oud - en even jong.
- Vooruit - je kunt wandelen, je kunt op een kameel zitten; - heb je al eens gevlogen?
- Ja, een paar keer.
- En - heeft het je anders gemaakt, - lichter, - wijder?
Ze had gezegd: Het heeft me niet opgeblazen en Nel antwoordde:
- Ik geloof dat je een krengetje bent, - dat zou dan de adel kunnen zijn. Ze had toen even haar schouders opgetrokken en zag een blik in Nel's oogen, dien ze niet begreep.
| |
| |
- Je hebt in Parijs gewoond, - wie zijn daar je dagelijksche vrienden geweest?
De gedachten joegen door haar hoofd: verveling - nee, dat was niet juist; heimwee, maar heimwee waarnaar? - naar iets dat ze niet kende. - Ik heb geen vrienden gehad, zei ze en voelde medelijden met zichzelf.
De uitdrukking van Nel's oogen werd hard. - Wat ben jij eigenlijk voor een wezen, waren de menschen daar niet goed genoeg? Overal zijn vrouwen, die zuiver voelen en mannen, die alles weten en begrijpen, maar jij hebt daar in hooghartige eenzelvigheid geleefd.... Nel brak plotseling af en beet op haar lippen. Zij, Eline, was de woorden al bijna vergeten, ze zag een drift in Nel, die te groot was, dan dat hij uitsluitend háár kon gelden.
- Nou, nog ééns: waren de menschen daar niet goed genoeg? - Een vraag als een klap om haar ooren. Iets van die vreemde drift was ook in haar en ze haalde schokkend adem. - Daar heb ik nooit over gedacht.
Nel trok den mantel dichter om zich heen. - Dan ga je daar nu eens over denken en over alle beleedigingen, waaraan je je hebt schuldig gemaakt. - Toen had Titia Stoop zich erin gemengd, ze kwam naderbij en zei iets tegen Nel, waarop ze samen wegliepen. Zij bleef alleen en kon niet denken, tenminste niet aan dat wat haar was opgedragen. Ze zag den gloed in Nel's oogen, dien ze niet begreep, haar houding: den gestrekten hals en de groote, vooruit
| |
| |
gestoken vuisten, ze hoorde Titia's stem, die diep en rustig was. Enkele minuten later waren ze terug gekomen en Titia leidde het verdere gesprek. Ze herinnerde het zich nog, maar er was geen spanning meer achter hun woorden. De kerken van Parijs, de beteekenis der verschillende bouwstijlen - aan dergelijke gesprekken was ze gewoon. Maar praten over wie ze dagelijks zou hebben beleedigd door haar hoogmoed.... Telkens, als ze zoover was gekomen, dacht ze aan papa, raakte verward en mistroostig, zóó alsof ze nog in Parijs woonde, waar niemand haar vriend was geweest, ook haar vader niet. Nu werd haar stap hortend en onzeker, ze zou tusschen het duistere groen van het park willen blijven, maar toch lokten haar de geluiden en de hooge lampen van de straat. Omdat ze op tijd wilde zijn, stapte ze een oogenblik later in de tram en zag Doortje tegenover zich, die schuchter haar hoofd ophief.
- We gaan alletwee uit, zei Eline, en meende vaag iets doms te hebben gezegd. Doortje schoof wat weg van den man naast haar.
- Mag ik u mijn verloofde voorstellen? vroeg ze; haar stem was hoog en haastig. Meteen zag Eline een hand naar zich uitgestoken, ze drukte die en keek in een smal, jongensachtig gezicht. - Doortje was het linnenmeisje, ze moest aan de eenzaamheid gewend zijn, ze was al een jaar of veertig. En nu was ze toch plotseling niet meer alleen.
Eline boog zich voorover. - Ik wist het niet, zei ze, en raakte in haar gevoelens verward, want het
| |
| |
trof haar, dat ze het onmiddellijk had begrepen. - Gisteren hebben we ons verloofd, op mijn verjaardag; ik ben acht jaar ouder dan hij, maar hij wil me toch hebben. Ze glimlachte, zoodat haar tanden bloot kwamen, groote, gele bonken.
- Och - waarom heeft Richard het ons niet verteld? - Ik heb het stil gehouden, zei Doortje, die man is zelf zoo'n stiekemerd, daardoor dwingt hij anderen tot geheimhouding.
Eline voelde zich op vreemd terrein. Ze ging wat rechterop zitten en keek naar den conducteur, die naderde. - Hoe kan ik nu gelukwenschen, dacht ze, die jongen kon haar zoon zijn, hij ziet er slecht uit, hij heeft vergroote amandelen - neen, hij is maar acht jaar ouder dan zij.
Ze knikte Doortje toe. - Ik kom eens bij je boven en ik wensch jelie heel veel geluk. - Na een korte aarzeling bood ze haar hand aan.
- Hij is looper, zei Doortje, bij Simon de Wit. Er was nu iets nadrukkelijks in haar stem, dat Eline niet begreep. - O, zei ze.
- Daar kunnen wij niet op trouwen, maar het is beter dan stempelen.
- God zal me bewaren, zei de jonge man.
De trekken van beider gezicht werden rustig en Eline voelde, dat het voornaamste nu was gezegd. Ze hadden zich verloofd, maar konden niet trouwen, - mogelijk dachten ze er verder niet over na - het was, alsof ze voor het oogenblik leefden en daar diep in verzonken. Toen ze waren uitgestapt, keek Eline
| |
| |
zoolang mogelijk naar hen, het was of de innigheid van hun houding haar tegelijk bedroefd en blij maakte. Plotseling dacht ze: Zou het waar zijn, wat Richard heeft gezegd, dat Doortje een wees is, zonder eenige familie? Maar hij zegt het van de andere meisjes ook. Ze zou het kunnen vragen, - als ze daartoe het recht had. En dan? - Daarop kon ze geen antwoord geven.
Nu stapte zijzelf uit. Op dezen avond had ze zich verheugd, meer dan wellicht redelijk was....
Achter en naast elkaar, lachend en stootend, kwamen ze de trap af.
Dicht boven de huizen stond de volle maan en drenkte den wijden hemel met haar licht. De lucht was koel en even bewogen. Nooit eerder had Eline zich zoo sterk gevoeld, ze stak haar hals vooruit en zoog haar longen vol. - Heel de lucht is mijn adem, dacht ze. Om haar heen joelden en zongen de meisjes. Ze deed een paar stappen en stond tusschen Nel Moro en Greet Heystra.
- Ik ga je Lientje Dong noemen, zei Greet, Forblanc de Dordon doet me aan een schuimtaart denken, lekker, maar geen dagelijksche kost.
- Best, zei Eline. Eensklaps was het haar, alsof ze dit al eerder had beleefd, dezelfde woorden, en het gevoel van bevrijding, van eindelijk een mensch te worden. Ze voelde haar vreugde, maar gedempt, - papa was er nog, en het bleeke portret van haar moeder. - Greet praatte alweer over wat anders.
| |
| |
Ze had een mooi, maar hooghartig gezicht. - Ze zoekt mij, dacht Eline, telkens is ze naast mij geweest, ze raakt iets van me aan en probeert dan, me te overvleugelen. Ook dit was haar niet nieuw.
Met een bruuske hoofdbeweging wendde Nel Moro zich tot haar.
Nu liepen ze samen voort, hun stappen klonken scherp en haastig door de stilte. Achter zich hoorden ze nog flarden van rumoer, maar dat rekenden ze niet meer tot hun wereld.
- Een jaar geleden had ik groen geloopen, zei Nel. Heb jij dat ook gekend, dat je alle meisjes naar vond en je toch tot allen voelde aangetrokken?
Ze begonnen daar ernstig over te praten. Het ontgroenen was niet anders dan dwingen tot openhartigheid, een geforceerd spel, met het doel, elkaar in drie weken te leeren kennen.
- Er bleef nog wel kans, je te verschuilen, meende Eline.
Ja, als de ander de kunst niet verstond, of liever gezegd, het spel niet eerlijk speelde. Je moest geen openhartigheid willen en zelf gesloten blijven - in wat je vroeg, moest je jezelf geven.
Eline voelde haar hart kloppen. - Zoo had Nel iets gezegd over haar adel. - Is dat iets? - ze geloofde, geen antwoord te hebben geweten.
- Natuurlijk, zei Nel - waarom zou ze zich hebben gehouden, alsof die adel haar niet intrigeerde? - zelf was ze zoo door en door volksch.
Eline boog haar hoofd. Ze had in Parijs geen vrien- | |
| |
dinnen gehad, de Fransche meisjes waren zoo gauw volwassen - of misschien was zij erg kinderachtig. En dit laatste jaar, in Holland, had ze nog naar school gewild, maar haar vader was er tegen; daardoor hoopte ze nu alles van den Studententijd. Wel was ze slecht ertoe uitgerust, maar....
Haastig viel de ander in: Weet je werkelijk niet, wat je wilt studeeren? je kunt niet den heelen dag op de club hangen of anderen van college halen, maar als je meeloopt - ik heb een broer, die de menschen test.
- Graag, zei Eline, maar nu is het nacht. - Ze keken elkaar aan, in hun oogen was een dringende blik, alsof ze elkaar vroegen: blijf nog, wat weet jij van het leven?
Nel studeerde biologie; het was anders dan ze had kunnen denken, grootscher, wetenschappelijker, zonder grenzen. Het had niets te maken met het ‘krinklende, winklende waterding’ van Gezelle, of de etsen van Hoytema, of een Zondagmorgen in Artis. Gelukkig - nu zou ze er naar toe kunnen groeien - een klein beetje. Eerst zou ze haar schaamte moeten overwinnen, dat ze het zoo kinderlijk was begonnen. - Dit had ze nooit eerder aan iemand gezegd en dus kon het een begin zijn, - het gaf althans een groote opluchting, - schaamte was blijkbaar zwaar.
Ze lachten daarom.
- Kijk toch die maan, zei Nel, wat een ongelooflijk mooi ding.
| |
| |
Eline voelde de blijdschap in zich stijgen - eindelijk had ze iemand gevonden, die aan haar gelijk was. Ze stonden stil.
- Ben jij eigenlijk moe?
- Nee, zei Eline; maar ik zou mijn wang tegen de maan willen leggen, ik weet niet waarom.
- Mijn moeder vraagt in zoo'n geval: om te geven of te krijgen?
Ze keken elkaar aan. - Ik heb geen moeder meer, maar ik geloof: om te krijgen. Vertel eens iets over jouw moeder.
Nel zei: - Ze is heel gewoon. Ze keek nog altijd naar de maan. Na een oogenblik ging ze voort: - Neen, dat heb ik tot nog toe gezegd, maar nu ga ik veranderen. Mijn moeder is ontzettend lief en origineel; dat laatste heb ik van mijn oudsten broer gehoord, ik zou het anders niet hebben geweten. Eline zei en had haar woorden zorgvuldig gewogen: - Ik hoop haar te leeren kennen.
- Natuurlijk, je komt bij ons. Ze liepen plotseling weer voort, Nel had Eline's arm genomen. Voor het eerst van haar leven voelde ze zich bewust ontroerd door het wezen van haar moeder.
- Ik heb wel dadelijk met goede oogen naar je gekeken.
- Had je medelijden met me? vroeg Eline. Ze versnelden hun loop, maakten een sprongetje om een verstoord rhytme te herstellen en lachten.
- Medelijden? neen, ik zal je geducht hebben benijd. Voornaam te zijn - wat heeft me dat altijd bekoord.
| |
| |
Ze zwegen een ogenblik, Eline dacht aan het paar, dat ze had nagekeken, het stapte zoo innig gearmd weg. - Benijd - ik heb je benijd - had Nel gezegd. - Voornaamheid zit bij ons in de kleeren, ging Nel voort en spande haar keel - ik voel me waarachtig geruggesteund door dezen mantel, die van ‘thuis’ is - mijn vader is kleermaker, en als zoodanig leverancier van distinctie, want zijn coupe is prima, dat zal je moeten toegeven. - Haar toon klonk geforceerd luchtig. - Jij hebt misschien nooit over voornaamheid nagedacht, dat is dan juist waarom ik je benijd.
- Maar als jij nu altijd de steun van goede kleeren hebt gehad...
- Maar dat heb ik niet - wij komen haast nooit aan de beurt. - Zet niet zoo'n ernstig gezicht, kleeren zijn bespottelijk. - En toch - En wij leven ervan.
- Er zijn bespottelijker dingen, zei Eline, - de diplomatie, bijvoorbeeld. - Weer barstten ze in lachen uit.
- Maar je meent het niet heelemaal, dat maakt het juist zoo gek.
Eensklaps waren ze weer ernstig. - Misschien zijn we over den domsten tijd heen.
- Dat mocht eigenlijk wel. - Kijk die maan, - wat moeten primitieve menschen gelukkig zijn geweest met dat licht in den nacht.
- Ja, zei Eline weifelend. Ze had Nel niet zoo gauw kunnen volgen en ging onwillekeurig langzamer loopen.
| |
| |
- Is jouw vader nog diplomaat?
- Op het oogenblik niet, hij wacht op een nieuwe kans.
Ze praatten door, wat trager nu en minder persoonlijk. Toen ze weer stil stonden, voelden ze beiden hun moeheid.
- Hier is het, zei Nel.
Het huis had een sousterrain en een hardsteenen stoep van drie treden naar de voordeur; achter de hooge, smalle ramen van de bel-étage waren enkele heeren-kleedingstoffen uitgestald. Tegen de vensters hing, aan koperen kettinkjes, een glazen bord met gouden letters: H.W. Moro, English Tailor. Door het licht van een straatlantaarn zag Eline het blinken van het glas en de doffe, grijs groene tinten daarachter.
- Nu ga ik slapen, zei Nel - het is bijna vier uur. Ze sprak gedempt, om de stilte in de lange, leege straat. - Wat doe jij?
Toen zag ze een zoo hongerigen blik in Eline's oogen, dat ze haar bij een arm vatte. - Ga mee, ik heb een uittrekbed op mijn kamer, we zullen slapen als jonge honden.
|
|