De wolf in 't schaepsvel
(1963)–Jakob Zeeus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Op den Wolf in het schaepsvel, door den heere Jakob Zeeus.Ga naar voetnoot+Schynheiligheit, uit 't diepst des afgronts voortgebracht,
Gy schrik en gruwel van het menschelyk geslacht,
'k Beschouwe, schoon van verre, u nimmer zonder yzen.Ga naar voetnoot3
Gy zyt dat wangedrocht, dat yder ten afgryzen
5[regelnummer]
Brengt duizent monsters voor den dag aen Lernes meir.Ga naar voetnoot5
Wat had de zware pest, Eneas, die weleerGa naar voetnoot6
Uw halfvolboude stadt bezuerde aen Kretes stranden;Ga naar voetnoot7
Wat had, o Jazon, 't vuer, het geen langs Kolchis landenGa naar voetnoot8
| |
[pagina 48]
| |
Het kopervoetig dier zoo droef met vlam op vlam,
10[regelnummer]
't Gewas verzengende, ten gloênden neuze uit quam,
Toch by de pest en 't vuer, waer mê dit spook der spoken
Eew uit eew in heeft al de weerelt aengestoken,Ga naar voetnoot12
Gesterkt door 't bygeloof, een monster, dat zich geen
Als dit gelyk heeft, en uit eene moeder, een'
15[regelnummer]
Der Razernyen, ook ter eener dracht gesproten?Ga naar voetnoot15
Wat gruwlen schaemden zich die snoode vloekgenoten?Ga naar voetnoot16
Hun eerste werk was, na zy 's moeders helsche borst,Ga naar voetnoot17
Die steeds met adderspog gelescht had hunnen dorst,Ga naar voetnoot18
Verlieten, van den troon te schoppen 's menschen rede,
20[regelnummer]
En weder zich daer op te dringen in haer' stede,Ga naar voetnoot20
En, om te wettigen 't onwettige gewelt,
Te huren in der yl een' outerboef om gelt,Ga naar voetnoot22
Die, om by het gemeen nu door te gaen voor heilgerGa naar voetnoot23
Dan anderen, en zyn bedriegeryen veilger
25[regelnummer]
Te geven eenen glimp, nu uitgedost zo breetGa naar voetnoot25
Met tabbert en met huive in 't statig offerkleet,Ga naar voetnoot26
Voor zulk een eerloos loon 't gemoet verkocht, schoffeerdeGa naar voetnoot27
Die zuivre, en haer beteeg by yder, die haer eerde,Ga naar voetnoot28
Met onmacht om den mensch te leiden naer om hoog
30[regelnummer]
Naer zyn begin, naer Godt, ver uit het sterflyk oog.
Ja zelf des moeders melk, die eerst den zuigelingenGa naar voetnoot31
Ter tepel uit zoo rein placht in den mont te springen,
Was al in 't kort van het vergif bedorven, waer
De stoute tong in dreef van dezen huichelaer.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Na men in 't reedlyk dier doen zwygen had de rede,Ga naar voetnoot35
Dat deel, dat Godt het in het scheppen deelde mede,Ga naar voetnoot36
Was 't licht te vatten, hoe van tyt tot tyt 't gebou
| |
[pagina 49]
| |
Van Godtsdienst op dien voet voltrokken worden zou.Ga naar voetnoot38
Het hoogste wezen heeft men 't heilooste aengewreven.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Men heeft het overspel en bloetschand nagegeven:
Als of het de oirzaek van het quaet waer' hier beneên.
Deed men geduriglyk niet zelfs geheele zeenGa naar voetnoot42
Van beest ja menschenbloet met plechtige gebaren
Quansuis ten zynen zoene afstroomen van de altaren?Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Als of het noch zich zelf (wat grover onbescheit!)Ga naar voetnoot45
Vermaken kon in die vervloekte onmenschlykheit.
Zelf dorst men het, als of het zich had zat gedronkenGa naar voetnoot47
Uit eenen kelk, het door een Circe volgeschonken,Ga naar voetnoot48
Of als een Proteus, doen zich zelf herscheppen inGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ajuin, ja 't grootst gedrocht naer 's onbeschaemtheits zin.
Wy zien de nevels in het einde wel verdwynen;
Wy zien ons van de zon der waerheit wel beschynen;
Wy zien, waer meenige eew heeft naer gerekhalst, klaer
Het evangelilicht staen op den kandelaer,
55[regelnummer]
Nu den geloovigen zyn in de duerbre plassenGa naar voetnoot55
Van Jezus martelbloet de zonden afgewaschen;
Maer komt niet evenwel 't zaet van schynheiligheitGa naar voetnoot57
En bygeloof noch op? te ver heeft zich 't verspreidt.Ga naar voetnoot58
Die wolf versteekt zich noch in 't schaepsvel in de kerken,
60[regelnummer]
En weet noch in dien schyn zyn' gruwlen uit te werken.Ga naar voetnoot60
Dit leed niet langer Zeeus, die leende strax de hantGa naar voetnoot61
Om 't heiloos schrikdier slechs te hellepen van kant.Ga naar voetnoot62
Die brave dichter, die het hart der Zanggodinnen
Door 't zoet van zyne lier al overlang kon winnen,Ga naar voetnoot64
| |
[pagina 50]
| |
65[regelnummer]
Bestaet een daet, waer zulk een arbeit is aen vast.
Hy onderneemt een werk dat eenen Herkles past.
Die dulle Cerberus moest zyne kracht gevoelen.Ga naar voetnoot67
Hy moest zyn' heeten moet aen deze Hydre koelen.Ga naar voetnoot68
Hy rukt de lamrenvacht, zoo rein zoo onbevlekt,
70[regelnummer]
't Afschuwlyk monster van de huit af, en ontdektGa naar voetnoot70
Zyn wreede wolfsgestalte, en opent eindlyk de oogen
Van Christen, Heiden, Joot en Turk, te lang bedrogen.
Gy vaderlyke stroom, gy blanke Merk, hoe zult
Gy best afleggen naer den eisch dien diepen schultGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
By uwen dichter, die zoo dartel uwe baren
Ten dans voert op 't geluit van zyne zuivre snaren?
Door hem noemt men uw' naem, zoo onbekent, zoo laeg
Voorheen, met eerbiet thans by Febus allen daeg.
Hoe zult ge in 't einde met een eerlyk loon van helden
80[regelnummer]
Die eer, u door zyn lier geschonken, hem vergelden?
't Gaet wel. ik zie om stryt vast voor het hooft des mansGa naar voetnoot81
Uw Nimfen vlechten een' gewyden lauwerkrans.
K. Boon van Engelant. |
|