| |
| |
| |
| |
XXVII.
Onze ongehuwde vrouwen.
Er was een tijd, toen op ongehuwde vrouwen spottend werd neergezien. Natuurlijk waren het de minder edelen, de minder fijngevoelenden, de gedachteloozen, die geestigheden ten koste der ongehuwde vrouwen te berde brachten, of ze toejuichten, maar die minder edelen, minder fijngevoelenden en gedachteloozen vormen nu eenmaal nog de grootste helft der beschaafde menschheid.
Zij gaan uit van de stelling, die zij voor onbetwistbaar houden, dat de roeping der vrouw in het huwelijk ligt, vergetende dat duizenden vrouwen door het huwelijk diep rampzalig worden; en met één sprong komen zij tot de conclusie, dat niet één vrouw, die ongehuwd is
| |
| |
gebleven, dit vrijwillig deed. Eenige tientallen van jaren geleden kon men hen niet altijd met succes tegenspreken, maar nu wordt het tijd, dat op zulke domme, dwaze ideeën eens het rechte licht wordt geworpen. Wij hooren nu zóóveel spreken van het vrouwelijk surplus in de wereld, en van den weinigen lust der mannen om te huwen, dat wij haast zouden gaan denken, dat het celibaat een gevaarlijk teeken des tijds juist uit het einde der 19de eeuw moest zijn; maar wie de geschiedenisboeken doorbladert, ziet dat het er altijd geweest is, en dat men het zich uit vrijen wil oplegde.
Reeds vijftien of twintig eeuwen vóór Christus bestonden er orden van ongehuwden. Op zekeren tijd waren zelfs in Egypte 27000 ongehuwde priesteressen. De Boeddhisten hadden ook kloosters voor vrouwen, en in de Historie der Beschaving van Lecky lezen wij: ‘Het celibaat werd gehuldigd onder de bewoners van Judea, onder de priesters van Egypte, in de kloosters van Tartarije en door al de beroemde maagden, waarvan de Aziatische legenden spreken. Allen, die het hoogste hebben nagejaagd, hebben kuischheid zich als eersten plicht opgelegd. Ook de
| |
| |
school van Pythagoras beschouwde kuischheid als de voornaamste deugd, en trachtte die in praktijk te brengen.’
Het is genoeg bekend dat ook de Roomsch-Catholieke kerk het celibaat predikt, en sedert 1600 jaren zijn dan ook tallooze vrouwen vrijwillig ongehuwd gebleven, niet alleen als geestelijken, maar ook in het gewone leven.
Er zijn veel meer ongehuwde vrouwen op de wereld dan ongehuwde mannen, maar is dat wonder? Het aantal geboorten staat voor beide seksen vrij wel gelijk. Zelfs worden er iets meer jongens geboren, zegt de statistiek, maar.... teerder van aanleg zijnde, sterven er meer jongens kort na de geboorte dan meisjes. Opgroeiend blijft het meisje veilig bij huis, de jongens gaan de wereld in. Zij komen in drukke en gevaarlijke betrekkingen, zij gaan reizen, zij varen ter zee. En dan de oorlog!....
Edmund Burke schatte het aantal mannelijke slachtoffers van de oorlogen, dat uit de geschiedboeken kan worden geraamd, op 35000 millioenen, en natuurlijk moeten dan ook 35000 millioen vrouwen ongehuwd zijn gebleven.
Anderhalf millioen ongehuwde vrouwen waren
| |
| |
tegen het einde van den Fransch-Duitschen oorlog in Pruisen. En bij een gelegenheid, toen de keizer het ijzeren kruis onder de soldaten uitdeelde, moet een Pruisisch meisje, dat haar verloofde in den oorlog verloren had, gezegd hebben: ‘Liever moest de keizer aan ons vrouwen kruisen uitdeelen; wij hebben ter wille van het vaderland al ons geluk geofferd.’ -
Toch - de mensch is geboren om te trouwen, zooals hij geboren is om te sterven; maar de wetten staan het huwelijksgeluk - en daardoor het huwelijk in den weg, en zoolang de wetten de vrouw ondergeschikte maken van den man, zal menige vrouw het celibaat de voorkeur blijven geven.
En met recht - Wat is het resultaat van de meeste echtvereenigingen? - Enkele vallen gelukkig uit, en een Amerikaansch geestelijke heeft daarvan getuigd: ‘Een waarachtig gelukkig huwelijk tusschen een edelen man en een edele vrouw, is zulk een wonderschoone zeldzaamheid, dat de Zon, als zij, zooals de Grieken meenden, een god was, nu en dan de aarde eens zou laten stilstaan, om zijn oogen te gast te laten gaan aan zulk een schouwspel.’ -
| |
| |
Andere huwelijken weer zijn vreeselijke vergissingen; zij leiden tot wanhoop en ellende en jammer. Maar de groote massa eindigt in een saaie, droge compagnieschap, die noch gelukkig, noch ongelukkig maakt. Deze gehuwden zijn geen kameraden; - zij loopen in hetzelfde gareel - dat is alles. ‘They find themselves in harness together, and do their jog-trot in step.’
Is het dan wonder dat ieder niet even happig is zich dat gareel te laten aanleggen?
En ofschoon aan den man de rol van heer en meester is toegewezen, loopen er toch nog honderden en duizenden ongehuwde mannen van iederen leeftijd rond. Waarom zijn die ongehuwd gebleven? Zij konden toch vrij ieder meisje vragen, terwijl een meisje nog moet wachten tot men haar vraagt. Daarbij mist een ongehuwd man veel meer dan een ongehuwde vrouw; zij kan het zich zoo gezellig maken, als zij wil, terwijl een ongehuwd man een voortdurend slachtoffer is van hebzuchtige hospita's. Hij is een tobberd, die zijn tijd met grommen en brommen zoek maakt.
Toch verkiezen deze mannen nog het celibaat, omdat niemand hun een briefje kan geven dat
| |
| |
hun huwelijk juist onder de eerste categorie van volmaakt geluk zou vallen. Zij geven gaarne toe dat getrouwd zijn het ideaal is, mits men gelukkig getrouwd is. En zoo denken vrouwen eveneens. Onlangs toen in een gezelschap werd beweerd dat de ongehuwde vrouw van alle levensgeluk afstand moet doen, zeide een waardige vrouw ernstig: ‘Daarentegen rijzen tallooze schimmen van rampzalige vrouwen in mijne herinnering op, die juist in haar huwelijk van alle levensgeluk hebben moeten afstand doen.’
Laten wij het eerlijk bekennen, dat het de degelijkste vrouwen zijn, die een huwelijkscandidaat de hoogste eischen stellen, niet in materieel opzicht, maar wat gaven van geest en karakter betreft. En daaruit volgt vanzelf dat hoe hooger zij staat, zij te minder verlangt te huwen, want echtgenooten, die haar gelijken zouden zijn, liggen niet bij den weg gezaaid. Vergeten wij niet dat de meeste mannen in een vrouw juist dàt liefhebben, wat de minste waarde heeft. De vlindertjes vergrooten het aantal ongehuwde vrouwen niet; zij trouwen maar om getrouwd te zijn. Maar de waardige, edele vrouwen zijn het, die het langst ongehuwd blijven, ook al zijn zij mooi, of
| |
| |
aardig, of aantrekkelijk, en wanneer gij zulken ontmoet, heb eerbied voor haar, want aan aanzoeken zal het haar niet ontbroken hebben, maar zij hadden te veel eerbied voor zichzelf om zich weg te gooien aan een man, die beneden haar stond of dien zij niet konden liefhebben. En zoo zijn zij moedig haar weg alleen gegaan en ‘oude jongejuffrouw’ geworden. Zie maar eens rond onder onze ongehuwde vrouwen in Holland; zijn onder haar niet de besten en edelsten van onzen tijd? Als zij morgen van het wereldtooneel verdwenen, zouden alle menschlievende stichtingen en liefdadige inrichtingen stilstaan, en duizenden ongelukkigen en hulpbehoevenden zouden hen missen. En hoevele anderen maken zich niet nuttig op het gebied der kunst, van opvoeding, en zoo voort! Als zij eenmaal aan de hemelpoort kloppen zal het haar daar zonder twijfel in de ooren klinken: ‘Gij goede en getrouwe dienstmaagd, gij hebt welgedaan.’
Vrouwen, die verachting verdienen, vindt men volstrekt niet talrijker onder haar, dan onder de gehuwde. Getrouwd of ongetrouwd - de verachtelijken zijn de vrouwen, die haar plicht verzaken, - die alleen vragen naar genot en naar
| |
| |
wat de mode voorschrijft, - die anderen bebabbelen en lasterpraat aanhooren; - die zelf in veiligheid, waar armoede en ellende haar niet bereiken kunnen, steenen werpen naar hare zusters, welke te worstelen hebben met de golven van den tegenspoed; - en die in staat zijn iederen man tot echtgenoot te nemen, mits hij maar geld heeft. Dàt zijn de onwaardigen onder de vrouwen, tegen wie ge antipathie moogt voelen.... Of eigenlijk nog niet eens, want de meesten zijn te dom om te weten wat zij doen.
Heb achting voor de ongehuwde vrouw. En duld nooit, als ge zelf gehuwd zijt, dat men u, piepjong mevrouwtje, aan tafel een betere plaats geeft of op andere onkiesche wijze meerdere eer bewijst dan de ongehuwde, die u in jaren overtreft. Fijn medegevoel en liefde voor anderen wijzen ons vrouwen, die zooveel bij intuïtie raden, zoo gemakkelijk den weg om anderen aangenaam te zijn, en het is onze plicht om allereerst aan ongehuwde vrouwen, die alleen door het leven gaan, de achting te toonen, die haar rechtmatig toekomt.
|
|