Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
III. Herders- en zinnespel.Het herdersspel, dat in de laatste helft der 17de eeuw uit de mode was geraakt - er zijn uit dien tijd alleen een paar vertalingenGa naar voetnoot1) - kwam in de 18de eeuw weer een weinig op. C. Hoofman, een Amsterdammer, die te Königsberg woonde en in 1711 eene vertaling van Tasso's Aminta aan Katharina Lescailje opdroeg, gaf in 1717 het ‘Bosch-tonneel-spel’ Adelheide uit. De vijf bedrijven van het drama eindigen met den zang van een rei, die ook een paar keeren midden in het bedrijf optreedt. De schrijver, die bekent, een en ander aan de Aminta en de Pastor fido ontleend te hebben, laat een proloog uitspreken door den ‘Wildeman’, die verder niet optreedt en maar zeer in de verte familie is van den Wildeman uit de Leeuwendaelers. Het stuk speelt in het land der Batavieren; de herderin Adelheide wordt bemind door den herder Eeraard en door dezen gered, als zij op de jacht - zij is eene hartstochtelijke jageres - door een wild zwijn wordt aangevallen. Maar zij versmaadt Eeraard en schenkt hare liefde aan den jager Grimbald, die haar bedriegt en, als hij betrapt wordt, door het afleggen van valsche getuigenis haar laat veroordeelen tot verbanning. Adelheide, reeds ongelukkig, omdat zij hoort, dat Eeraard, die het land heeft verlaten, op zee is omgekomen, zal worden weggevoerd, maar een paar van hare vrienden overtuigen Grimbald van valsche getuigenis en meineed, zoodat hij naar de Romeinen vlucht; Eeraard blijkt gered te zijn en het paartje trouwt onder veel wapengekletter van Batavieren en het dansen van met bloemen getooide herderinnetjes. Philander en Kaliste (1716) van Wybrand de Geest, den tooneelspeler, is een herdersspel in één bedrijf; het stukje werd na den dood van den schrijver door zijne kameraden, de spelers van de Haagsche en Leidsche schouwburgen, een weinig veranderd en uitgegeven. Philander is ontrouw geworden aan Kaliste en weggegaan. | |
[pagina 185]
| |
Maar Kaliste volgt hem in mannenkleeding en alle herderinnetjes loopen haar na, ook Dorothee, aan wie Philander nu zijn hof maakt. Als Kaliste zich in haar gewone kleedij aan Philander vertoont, krijgt hij berouw. Het stukje zal wel vertaald zijn, wat wij zeker weten van De getrouwe herderin (1719) van Katharina Johanna de With, die daarin eene bewerking gaf van Contarini's La fida Ninfa (1598). Misschien is Filida (1720) van Van Maater ook wel vertaald. Filida is door Polydoor geschaakt, maar is hem ontvlucht en keert in manskleeren terug, om haar minnaar Dorilas op de proef te stellen, die, evenals haar vader Koridon, troosteloos is. De herderin Fillis loopt Filida na en maakt daardoor haren minnaar Damon jaloersch. Dorilas wil zich dooden en een herder bericht, dat hij gestorven is. Dat blijkt echter niet waar te zijn en in de derde acte komt alles in orde tusschen Dorilas en Filida, die nu weer in meisjeskleeren is. Natuurlijk zijn er nog meer vrijende herders en herderinnen in het stukje. In het tweede bedrijf wordt gezongen; de muziek is er bij gevoegd. Daarentegen hebben de tooneelspelers van de Haagsche en Leidsche schouwburgen het comisch herdersspel Liefdens tyd-verdryf of de betrapte list (1718) van den musicus Michiel Willemsz, dat oorspronkelijk was ‘versiert en opgepropt met Muzyk en Gezangen’, van die ‘onnodige gezangen gezuiverd’ en daarna uitgegeven. Een paar afgewezen minnaars verkleeden zich als satyrs en trachten een paar herderinnetjes te schaken, maar hun plan mislukt; zij jagen alleen een dokter en zijn knecht vrees aan en worden ten slotte ontmaskerd. In Damon en Fillis (1726)Ga naar voetnoot1) van een onbekenden schrijver wil Koridon zijne dochter Fillis doen trouwen met Alexis, den zoon van den rijken Amintas. Maar Fillis is verliefd op Damon en een vriend van dezen maakt Amintas wijs, dat de voorteekenen voor het huwelijk geen goeds voorspellen. Toch zal het huwelijk doorgaan. De vriend weet echter op nieuw raad. Alexis heeft vroeger eene trouwbelofte gegeven aan Dorothea en deze wordt gewaarschuwd; zij verschijnt bij de huwelijksplechtigheid en nu staat Alexis Fillis aan Damon af en huwt zelf Dorothea. Climeene (1747) van H. Asschenbergh is een klein stukje zonder beteekenis, waarin eenige goden optreden, evenals in het ‘zedig herders-spel’ Philemon en Baucis van H. van Elvervelt, maar dit is eene vertaling naar het Duitsch. Met het ‘boertig herderspel’ Phillis en Doris, of de triumpheerende minnaar (1780) van Ruloffs is eene satire bedoeld op herdersspelen, maar de boert is | |
[pagina 186]
| |
niet bepaald fijn en het stukje beteekent heel weinig. Dametas en Phillis (1791), door J. Olland ontleend aan een verhaal van Gellert, is een dialoog. Het herdersspel werd dikwijls gebezigd, om uiting te geven aan de feestvreugde in grooten of kleinen kring. Zoo dichtte in 1713 H. van den Burg een Harderszang op de Vrede, waarin Bouwer, Zoetje, Ploeger, Roosje, Zaayer en Haasje optreden. Bataefsche veldvreugd, ter gelegenheid van het huwelijk van.... Willem den Vijfde.... en.... Frederica Sophia Wilhelmina (1767) is deels herdersspel, deels zangspel. Er treden twee oude herders en drie vrijende paartjes in op en er wordt in het stukje veel gezongenGa naar voetnoot1). De offerhande der Bataafsche veldelingen aan Apollo (1770), geschreven bij gelegenheid van het herstel na eene ziekte van de Prinses van Oranje, is daarentegen half herders-, half zinnespel. Het stukje is van Mevr. De Cambon-Van der Werken. In 1790 verscheen er, bij gelegenheid van het huwelijk eener prinses van Oranje met den Erfprins van Brunswijk, een ‘landspel’, Liefde getiteld. Eigenlijk is het een gewoon tooneelspel in proza in één bedrijf, waarin vele brave menschen optreden, veel tranen worden gestort en het Huis van Oranje zeer wordt verheerlijkt. Voor een verjaardag dienden Gloorroos en Adelgond van Laurens Bake, in 1748 gedrukt, maar waarschijnlijk veel vroeger geschreven, en Herdersvreugd, ter verjaringe van Daphnes (1768), voor een huwelijk o.a. Thirsis en Roozemond (1765), waarin veel wordt gezongen. Geheel en al zangspelletjes zijn Triumph der Min (z.j.), Herders zangen (1722) van D. Kienemans en Dafnis veldzang (1748), een ‘tafel spel’ van J. van Hoogstraten; in alle drie stukjes worden de wijzen steeds aangegeven. Voor De zegeprael der reden, over de liefde (1768), een ‘herdersspel in maetzang’, werd de muziek hier gecomponeerd, maar het stukje zelf is naar het FranschGa naar voetnoot2).
De zinnespelen der 18de eeuw zijn over het algemeen langdradig en saai. De tooneelspeler Hendrik van Halmael schreef Wysheid en zotheid (1699), Waarheid en logen (1700)Ga naar voetnoot3), Verstand en deugd (1711) en Overdaad en Gierigheid (1714); de meeste dezer zinnespelen | |
[pagina 187]
| |
zijn ‘verciert met Zang, Dans en Vliegwerken’ en in het laatste komt zelfs eene geheele ‘opera, of zingende Tragédie van Piramus en Thisbe’Ga naar voetnoot1) voor, die Overdaad laat opvoeren, terwijl hij met zijne gasten aan den maaltijd zit. Van Halmael noemt Hoop en Vrees, of de roemrugtige overtogt van Willem de IIIde (1709) een treurspel, maar er treden alleen allegorische personen in op. Het is dus een zinnespel, waarin de dichter den tocht naar Engeland ‘onder Zinnenaamen, gelyk aan het gebeurde, Tooneels-wyse berymt en beschreeven’ heeft. Gemeenebest, of de Gestrafte Ondankbaarheid (1705) van H. de Wijs is even onbeteekenend als Jan Crediet (1706) van Enoch KrookGa naar voetnoot2), dat een ‘zinnekluchtspel’, heet en slechts één bedrijf telt. Zijn ‘vredespel’ Staatkunde (1713) behoort eigenlijk bij de politieke zinnespelen en is geschreven naar aanleiding van den vrede van Utrecht. Het stuk is vol vertooningen en er treden zeer vele personen in op. Tusschen Romeinsche goden, vele rivieren en ontelbaar vele personificaties bewegen zich ‘zwijgende’ gevolmachtigden tot de vredesconferentie en Hollandsche en vreemde officieren. De hedendaagsche waereld (1710) is uitgegeven door het kunstgenootschap ‘Door IJver bloeid de Kunst’, waartoe Krook behoorde, en dus misschien ook van zijne hand. In tegenstelling met de beide vorige zinnespelen telt het vijf bedrijven. J. PookGa naar voetnoot3) volgde in Tymon, of de schyn-menschen-hater (1710) het bekende werkje van Lucianus zeer in de verte. Noch de beide goden, Zeus en Hermes, noch de vier Atheners van den Griekschen schrijver komen hier voor; Tymon is omringd door louter allegorische figuren, die op zonderlinge wijze zijn uitgedost. Zoo draagt b.v. Matigheit ‘een zedig kleet, dat overal, met passers op een maatstok staande, geborduurd is,’ en heeft zij ‘een goude breidel op de borst.’ T. Arendsz noemde zijn Silo, den hemelschen minnaar, dat eerst in 1714, dus lang na zijn dood, werd uitgegeven, een ‘Treur Bly-eindend Zinnespel.’ Maar de Silo, die in drie deelen, elk van 5 bedrijven, verdeeld is, is minder een zinnespel dan een geestelijk drama. Telkens wordt men ook aan het zeventiende-eeuwsche treurspel herinnerd. In het eerste deel, waarin een engel, gevolgd door een zingenden engelenrei, de geboorte van den Messias aankondigt, de drie koningen optreden, Herodes den kindermoord beraamt en Jozef en Maria vluchten, zingen | |
[pagina 188]
| |
niet alleen twee reien, maar komt ook Lucifer met ‘Staatzugt, Schynheiligheyd en alle de helsche Razernyen’ ten tooneele en verschijnt Staatzugt aan Herodes in zijn slaap. Het tweede deel, waarin de liefde van Silo, ‘den geestelyken Bruidegom en Hemelschen Minnaar’, voor Sion, zijne ‘geestelyke Bruid’, wordt beschreven, eenige apostelen optreden en het avondmaal wordt gehouden, herinnert alleen door de liederen, die Sion zingt, aan het vroegere treurspel. Maar het derde deel, waarin Silo, op aanwijzing van Judas, door soldaten op den Olijfberg gevangen wordt genomen, het verhaal wordt gedaan van Silo's dood en deze, herrezen, door Sion en andere vrouwen herkend wordt, vangt aan met het verschijnen van den geest van Johannes den Dooper, terwijl men later den engel op den grafsteen ziet zitten. Heeft de Silo eenige overeenkomst met een misterie, het ‘leerzaam zinspel’ De werken der barmhartigheid, vertoond in 't leeven van den Heiligen Elizabeth (1721) van A.M. Krul nadert het mirakelspel. In dit drama, waarin de vrome Hongaarsche koningsdochter, echtgenoote van Graaf Lodewijk van Hessen, verheerlijkt wordt, treden geene allegorieën op, maar wel twee engelen en een geest. Er wordt nog al gezongen in het drama, dat eindigt met de hemelvaart van Elizabeth. Voor De triomferende Poëzy, en Schilderkunst (1724)Ga naar voetnoot1) maakte S. Feitama gebruik van Bokkalyns kundschappen van Parnas (I, h. 84), van de Schilder boeken van Franciscus Junius en Van Mander en van Ph. Sidney's Verdediging der Poëzy. De meeste personen dragen de namen van classieke goden, die echter somtijds eene bepaalde eigenschap vertegenwoordigen, als Venus = Schoonheid en Hercules = Deugd. De vijf bedrijven van het drama worden alle door een reizang besloten, die afgedeeld is in Zang, Tegenzang en Toezang. In 1762 volgde De Christelyke WachtGa naar voetnoot2) in één bedrijf en in 1764 De schadelyke Eigenliefde, of de Vrindschap der WaereldGa naar voetnoot3), een uitvoerig zinnespel, ‘te teder van stoffe om ooit op eene geoorloofde wyze ten Tooneele gevoerd te worden’; het was reeds in 1738 voltooid. O.a. treden engelen, helsche geesten en ‘Satan, onder den naam van Gezonde Reden’, in het stuk op. Den docter bespot, of dwaasheid der menschen (1725) van een onbekenden schrijver heet een ‘zin-spel’, maar is geen drama, zelfs geen monoloog, doch eene satire. Wel een zinnespel is Zegepralende liefde (1752) van N. Versteeg, dat ‘kamerspel’ heet. De dood van Pallas (1762) heet een treurspel, maar is een zinnespel, in proza geschreven; er wordt in geklaagd, dat kunsten en wetenschappen niet | |
[pagina 189]
| |
meer in eere zijn. Iemant en Niemant (1768)Ga naar voetnoot1) van J. Nomsz is eene omwerking van het gelijknamige drama (1645) van Isaak VosGa naar voetnoot2). De zinnespelen van Kinker, Eeuwfeest bij den aanvang der 19de eeuw (1801) en De Menschheid in 't Lazarushuis, bij den aanvang der 19de eeuw (1801) zijn vol satire en Kantiaansche wijsbegeerteGa naar voetnoot3). Het eerste stukje werd 15 malen achtereen in den Amsterdamschen Schouwburg opgevoerd. Evenals vroeger diende het zinnespel nog dikwijls om geschiedkundige gebeurtenissen van meer of minder beteekenis te vieren. Den roemruchtigen zegenpraal van den veldslag by Hoogstet (1704) en De nederlaag der Seine, door den veldslag by Oudenaarden, 't bemagtigen van Ryssel, en verdere overwinningen (1709), beide waarschijnlijk door E. Krook geschreven, zijn zinnespelen en in De zegepraalende Hartog van Marlbourg.... op de vlakte van Judoigne by Ramillies (1706) komen tooneeltjes voor tusschen allegorische figuren. Alle drie stukjes dragen den titel ‘oorlogspel’ en hebben betrekking op overwinningen in den Spaanschen successieoorlog. De herstelde vryheid (1718) van H. van Bracht verdient nauwelijks genoemd te worden. In het ‘Staat en Zinnespel’ Nederlant in gekheit (1720) hekelde Jacob Cleyburg den windhandel van dien tijd. De oneenigheden in de Republiek in 1748 en de volgende jaren gaven aanleiding tot het schrijven van vele zinnespelen. Had J. Smit in Europa bevredigt (1748) den vrede van Aken verheerlijkt, J. Meyer bracht in het ‘land en zinnespel’ De herstelde trouw, in het eiland Vryendaal (1748), F. Duim in De kwynende Vryheit herstelt, in het eilant Vryekeur (1749) en Lucas Pater in Leeuwendaal hersteld door de vrede (1749) den binnenlandschen toestand op het tooneel. B. Zweerts maakte later gebruik van den titel van dit stuk van Pater, toen hij in 1766 Het verheerlykt Leeuwendaal schreef, dat in tegenwoordigheid van Willem V in den Schouwburg te Amsterdam werd opgevoerd. Ook belangrijke gebeurtenissen in het gezin der stadhouders werden in zinnespelen herdacht. J. Block schreef b.v. een Vreugden-spel (1743) bij eene bevalling van Prinses Anna, de gemalin van Willem IV, J. Remery Het juichend Nederland (1748) en J. Meyer De triompheerende vryheid en godsdienst, of de zegepraal der Batavieren (1748) bij de geboorte van Willem V, R. Arendsz de Jonge Zegepralende liefde (1760) bij het huwelijk van den Prins van Nassau Weilburg met Prinses | |
[pagina 190]
| |
Carolina, Mevr. De Cambon-Van der Werken De morgenstond (1772) bij de geboorte van Willem VI - het stukje heet een ‘voorspel’ - en een onbekende Het juichend Nederland (1774) bij de geboorte van den tweeden zoon. Ook bij andere feesten werden zinnespelen geschreven. Lucretia Wilhelmina van Merken gaf het ‘eeuwspel’ Het feestvierend Leyden (1774), toen men feest vierde, omdat de Sleutelstad 200 jaren geleden de Spanjaarden had weerstaan, en Le Francq van Berkhey herdacht in het volgende jaar het 200-jarig bestaan der Leidsche Universiteit met het zinnespel Leyden verrukt (1775). Een enkelen keer werd bij eene bruiloft een zinnespel vertoond - b.v. een Bruilofts tafelspel (1708) van J. van Gysen - of een overledene er in geëerd, zooals b.v. de Leidsche burgemeester Mr. J. van der Marck en de tooneelspeelster Petronella van ThilGa naar voetnoot1). Vooral bij plechtige feesten van den Schouwburg deed het zinnespel goede diensten. Toen de Amsterdamsche Schouwburg honderd jaren had bestaan, werd J. de Marre's zinnespel Het eeuwgetyde van den Amsteldamschen Schouburg (1738) met groote plechtigheid opgevoerdGa naar voetnoot2). Vijf en twintig jaren later werd Pater's ‘zinnebeeldig divertissement’ De juichende Schouwburg (1763) ten tooneele gebracht, terwijl in 1799 het 25-jarig bestaan van den nieuwen Schouwburg werd herdacht in Het feest van Apollo van P.J. Uylenbroek. Le Francq van Berkhey schreef Het huwelyk van Telemachus en Antiope, in Ithaca (1768), een gelegenheidsstuk, om vertoond te worden bij het bezoek van den Prins en de Prinses van Oranje aan den Amsterdamschen Schouwburg, maar het drama kwam te laat in, om in studie te worden genomen. Ook bij de opening en sluiting van een tooneelseizoen werd heel dikwijls een allegorisch stukje gegeven, ‘met een Parnas Bergje, en een Apollo 'er in’Ga naar voetnoot3); er zijn er verscheidene bewaard gebleven, maar zij verdienen niet besproken te wordenGa naar voetnoot4). |
|