Eén emmertje water
(1944)–Piet Worm– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
Voor Marianne en Huup, Ansje, Claartje, Elsje, Wouter, Mappie, Jeroen, Iris, Nieltje en Eddy, Hermine en verder alle lieve kindertjes van hier en overal. | |
[pagina 3]
| |
Buiten bij de keuken staat onder de kraan een grote, lege emmer. | |
[pagina 4]
| |
Maartje is naar buiten gekomen om de kraan open te draaien. Ze moet een flinke emmer vol hebben. | |
[pagina 5]
| |
De emmer is zó groot, dat Maartje best nog het een en ander in de keuken kan doen. | |
[pagina 6]
| |
Hoe het komt weten we niet maar Maartje heeft de kraan helemaal vergeten. In grote plassen loopt de emmer over. | |
[pagina 7]
| |
Mitelijntje, dat lieve meisje, gaat met haar twee poppen een wandelingetje maken. Toevallig komt ze bij de emmer en............. | |
[pagina 8]
| |
.....laat van schrik haar poppen vallen. ‘Dat wordt een overstroming,’ roept ze, ‘De hele wereld loopt onder!’ | |
[pagina 9]
| |
Vlug holt ze naar binnen de keuken in om Maartje te waarschuwen. ‘Maa-aartje! Maa-aartje!’ roept ze, maar Maartje hoort haar niet. Ze is zeker uitgegaan. Die domme Maartje! Hoe kan ze nu de kraan vergeten. En Papa en Mamma zijn ook niet thuis. Het is verschrikkelijk! Intussen stroomt het water maar door. Van de emmer naar de tuin en verder het bos in steeds de plekjes opzoekend waar het lager is. Wat een water, wat een water! | |
[pagina 10]
| |
De jongens komen uit school. Inplaats van dat ze Mitelijntje helpen, de kraan dicht te draaien, vinden ze het wild stromende riviertje véél leuker. | |
[pagina 11]
| |
Ze trekken hun kousen en schoenen uit en plassen onder luid gejuich met hun blote voeten in het koude water. | |
[pagina 12]
| |
Als Mitelijntje dat ziet denkt ze: ‘Ik trek ook mijn kousen en schoenen uit. Dat lijkt mij een leuk spelletje! Mijn voetjes worden dan nog schoon ook. Dat zal Mamma wel prettig vinden!’ | |
[pagina 13]
| |
Dit is Piet. Een van de schooljongens. Piet heeft een reuze idee. Kijk!......... Hij haalt uit zijn schooltas een schrift en scheurt er zo maar een schoon blad uit. Dat schone blad vouwt Piet over de langste kant dubbel. Verder A en B naar het midden samen. C-D vouwt hij volgens de peiltjes om en ook de driehoekjes bij E en F. Het lijkt nu wel een muts. Dan maakt Piet de muts open en legt de punt E op punt F en drukt de vouwen netjes plat. Volgens de stippellijn X-Y vouwt hij nu punt E naar boven en F ook. Dan legt hij H op K en.... krijgt dit figuurtje. Wat zal het worden, zul je denken. Nu let op, we zijn bijna klaar. Dan neemt hij O tussen de vingen van de eene hand en P tussen de vingers van de andere hand. en trekt........ en..... de papieren boot is klaar. Nu gaan wij varen. Hoera! | |
[pagina 14]
| |
De andere jongens vinden Piet een kunstenaar. ‘Wat een leuk bootje!’ roepen ze allemaal, ‘Dat gaan wij ook maken!’ | |
[pagina 15]
| |
Als de meester zag, dat de jongens allemaal een velletje uit hun nieuwe schriften scheurden, dan zou er iets vreselijks gebeuren. | |
[pagina 16]
| |
Ook de dieren uit de omtrek komen eens kijken. Ze vinden dat stromende water helemaal niet zo leuk, maar de bootjes wel. | |
[pagina 17]
| |
En de eendjes, die wippen zo maar in het water. Kijk, dat Snuffeltje, het hondje, die zal de eendjes wel eens even plagen. | |
[pagina 18]
| |
Buurman Akerboom is naar de stad geweest om konijnen te kopen. Hij staat versteld, dat de weg naar zijn huis nu door water versperd is. ‘Dat water was er vanmorgen nog niet!’ zegt hij, ‘De wonderen zijn de wereld niet uit!’ | |
[pagina 19]
| |
‘Laat ik maar eens aan buur Bruin gaan vragen wat we moeten doen,’ denkt Akerboom. ‘Ja!’ zegt buur Bruin, ‘dan moeten we een brug bouwen!’ ‘Dat is een idee!’ zegt Akerboom. En samen gaan ze naar de Burgemeester om te vragen of ze dat mogen doen. ‘Dan moet eerst de veldwachter gaan kijken of jullie niet gejokt hebben,’ zegt de Burgemeester. ‘Ze hebben niet gejokt!’ zegt de veldwachter en overhandigt de Burgemeester een rapport. De volgende maand vergadert de raad. Ook zij moeten hun goedkeuring aan het plan geven. Een maand is nog een hele tijd. Daarom gaat Akerboom maar zo lang bij buur Bruin logeren. Dan komt eindelijk de veldwachter met een dikke brief waarin staat: De brug mag gebouwd worden. Samen zagen, hameren en spijkeren ze weken lang totdat de brug klaar is. | |
[pagina 20]
| |
‘Wat een sterke brug!’ zeggen ze allemaal. ‘Die hebben buur Akerboom en buur Bruin gemaakt!’ Nu kan Akerboom weer naar huis. Wat zal zijn vrouw ongerust geweest | |
[pagina 21]
| |
zijn............. Maar wat doet dat clowntje daar achteraan? wat heeft hij in zijn hand! Wat zou daar inzitten? Nu raad eens? | |
[pagina 22]
| |
.........reclamebiljetten voor het Circus Pitoreski. Eerdaags is het kermis en dan komt het grote circus voorstellingen geven. | |
[pagina 23]
| |
Wat een leuke kermis zal dat worden. Kijk eens wat een tenten. Ik zie een oliebollen- en een nougatkraam, een zweef-en een draaimolen. In het midden staat het Circus Pitoreski. Morgen gaat het feest beginnen. | |
[pagina 24-25]
| |
Een dikke man van honderd pond.
Roept met een toeter aan zijn mond;
‘Treed binnen! Treed binnen!
Dan kan het spel beginnen!’
En binnen in de circustent,
Zien wij een grapjas van een vent;
Een bord, een appel en een peer,
Die gooit hij op en vangt hij weer.
En Mik en Mak het clownenpaar,
Dat zit elkander in het haar:
Zij draaien rond als tollen,
Terwijl hu ogen rollen.........
Maar opgepast en niet gestoord,
Daar danst Anila op het koord.
Zij is het schoonst van allen,
Als zij maar niet zal vallen.....
En nu rijdt rustig en bedaard,
Helena binnen op haar paard.
Het dier buigt diep voor het publiek
En trappelt voort op de muziek.
Hoe blaast en trommelt het orkest,
Het is vandaag wel op zijn best,
Want Hanibal, de olifant,
Staat in nog nooit geziene stand.
Maar zwijg en zeg nu even niets!
Daar rijdt een ventje op zijn fiets:
Hij houdt-maar zie ik het wel juist?-
Eén van de wielen in zijn vuist.
Daar komt de Directeur reeds aan.
Hij vraagt: ‘Publiek is U voldaan?’
Ik denk; ‘Mij ging het veel te vlug;
Vast kom ik nog eens terug!’
| |
[pagina 26]
| |
Ondertussen heeft Mitelijntje een grote, lege kist gevonden. ‘Dat is fijn!’ zegt ze, ‘nu kan ik echt gaan varen in een boot!’ | |
[pagina 27]
| |
Maar het wordt al zo donker in het bos. Zou ze naar huis terug gaan? Zou haar Mammie erg ongerust zijn? Maar Mitelijntje vindt het wel heel erg fijn, dat ze de kist gevonden heeft. ‘Als ik naar huis terug ga,’ denkt ze, ‘pakt een ander misschien de kist weg! Nee, ik blijf hier, ik ga wel in de kist slapen!’ Het is maar goed, dat het nog zomer is. Nu kan ze gerust zonder deken slapen. Maar de planken zijn wel een beetje hard. ‘Ik zal er een laagje bladeren in leggen,’ zegt ze, ‘dat is heerlijk zacht!’ | |
[pagina 28]
| |
Er zijn een heleboel dieren in het bos, die je overdag nooit ziet, die slapen dan. Maar 's nachts sluipen ze op hun tenen door het donkere bos. Wat zetten ze een grote ogen op als ze Mitelijntje in de kist zien slapen. | |
[pagina 29]
| |
‘Wat is dat voor een wezen?’ vragen ze elkaar. En ze maken daarbij zoveel lawaai, dat Mitelijntje uit haar droom wakker schrikt. | |
[pagina 30]
| |
De volgende morgen hebben die leuke kleine vogeltjes Mitelijntje wakker gemaakt. Oh! wat heeft ze nog een slaap. Hoor die vogeltjes eens zingen. ‘Tjiep-tjiep! Fuut-fuut!’ | |
[pagina 31]
| |
Als Mitelijntje goed wakker is, zegt ze tegen de vogeltjes: ‘Ik heb zo'n honger!’ ‘Daar weten wij wel raad op!’ antwoorden ze tegelijk. ‘Dat is niet moeilijk!’ En de ene brengt heerlijke vruchten. ‘Het zijn tomaten!’ roept Mitelijn. Een duif heeft een tros druiven gehaald. ‘Kroe-kroe! Kroe-kroe! Kroe-kroe!’ roept hij. Een ander vogeltje heeft de bosgeit gehaald. Van geitenmelk word je groot en sterk. Zelfs de eekhoorntjes brengen beukenootjes. Maar dat kan Mitelijntje toch allemaal niet op eten. En de konijntjes, wat komen die doen? zij komen haar wat gezelschap houden. Zelfs de beer, waar Mitelijntje zo van geschrokken is, brengt haar een pot met heerlijke honing. Mitelijntje weet niet wat ze ziet. ‘Dank je wel, lieve beesten!’ zegt ze, ‘dank jullie wel!’ | |
[pagina 32]
| |
‘Nu moet ik eens gaan varen!’ zegt Mitelijntje. Waarop de beer, die het sterkst van alle dieren is, de kist in het water draagt. Met een zakdoek als zeil is de boot klaar. Wat een echte boot is het geworden. | |
[pagina 33]
| |
‘Nu dag!’ roept ze, als ze in de boot zit. ‘Nu dag hoor! en wel bedankt. Ik kom vast nog eens bij jullie terug! Dag!’ Kijk die arme beer nu eens huilen. Hij droogt zijn berentranen met een eikenbland af. | |
[pagina 34]
| |
Na een tijdje varen houdt het bos op. Dan ziet Mitelijntje een uitgestrekte, open vlakte met heuvels op de achtergrond. Maar wat is dat daar in de | |
[pagina 35]
| |
verte, daar aan de waterkant? Wat zou dat zijn?................... | |
[pagina 36]
| |
Als Mitelijntje dichter bij gekomen is, ziet ze dat het een lief schaapje is. ‘Bèh!’ roept het schaapje. ‘Ben je verdwaald?’ vraagt Mitelijn. Ze is met haar boot vlak bij de wal gekomen. Vlug stapt ze uit Misschien kan ze het arme beestje helpen. | |
[pagina 37]
| |
Op het geroep van het schaapje, komen er nog meer aangelopen. Daar is zeker iets lekkers te halen. ‘Bèh! Bèh!’ roepen ze allemaal. Alle schaapjes hebben een belletje om hun hals hangen. Oh! wat maakt dat een leuk geluid. | |
[pagina 38]
| |
‘Waar blijven mijn schaapjes toch!’ denkt de herder. Als hij Mitelijntje ziet, zet hij grote ogen op. ‘Wat kom jij hier doen, klein meisje, zo ver van huis?’ | |
[pagina 39]
| |
‘Hoe komt dat water hier?’ De schaapherder snapt er niets meer van. Mitelijntje vindt hem een lieve man. Als zij zijn breikous ziet zegt ze lachend: ‘Kunt U breien?’ Ook de herder moet lachen. ‘Weet je dat dan niet!’ zegt hij, ‘alle herders kunnen kousen breien, maar ik heb ook nog een fluit,’ en hij haalt uit zijn broekzak een houten fluit. Dan vraagt hij: ‘Ga je met me mee, dan gaan we naar mijn huis wat eten?’ Terwijl hij een vrolijk wijsje speelt, wandelen ze samen, omringd door schaapjes, naar de woning van de schaapherder. | |
[pagina 40]
| |
Intussen heeft Maartje de kraan dicht gedraaid. ‘Maartje, hoe heb je dat nu kunnen doen!’ zegt de moeder van Mitelijntje, ‘Kijk onze tuin nu eens, het is verschrikkelijk!’ Maar 's avonds is Mitelijntje niet thuis gekomen. | |
[pagina 41]
| |
Ze is nergens te vinden. De veldwachter, buur Akerboom en buur Bruin hebben de hele nacht gezocht. ‘Burgemeester,’ zegt de veldwachter, ‘we kunnen dat meisje niet vinden!’ Nu praat iedereen over Mitelijntje, dat lieve meisje met dat leuke haar, maar waar ze is weet niemand. | |
[pagina 42]
| |
En 's avonds na het eten steekt de herder zijn pijp op. Mitelijntje wrijft in haar oogjes. ‘Heb je slaap, lief meisje?’ vraagt hij. Maar wat ziet de herder: traantjes rollen over haar | |
[pagina 43]
| |
wangetjes. Toen heeft Mitelijntje alles verteld. Van de boot, de kraan en nog veel meer. ‘Ga nu maar lekker slapen!’ zegt de herder en zijn fluit heeft de rest gedaan. Hoor maar...... | |
[pagina 44]
| |
De wit - te schaap- jes gra- zen, Tij gra- zen op het veld; De her - der heeft zijn schaap- jes voor- zich- tig na- ge- teld.
2. Geen een ging er verloren,
Verloren op de hei;
Zij slapen zonder dromen:
De herder is erbij.
| |
[pagina 45]
| |
3. Zo liggen in hun bedden
De mensenkind'ren neer:
Zij zijn de witte kudde
Van Onze Lieve Heer.
| |
[pagina 46]
| |
De volgende morgen wordt er al heel vroeg op de deur geklopt. Wie zou daar zijn?.................. Het is Mattheus de marskramer. Wat is de herder blij, dat hij zijn oude vriend weer eens terug ziet. Ze geven elkaar een hand, kloppen elkaar op de schouder en zeggen: ‘Hoe gaat het hoe gaat het!’ ‘Maar wie is dat meisje?’ vraagt Mattheus, als hij Mitelijntje ziet. ‘Dat is een verdwaald schaap!’ zegt herder lachend, ‘en jij moet haar straks thuisbrengen!’ | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
‘Zo'n lief meisje thuis brengen is een feest!’ roept de marskramer uit! ‘Daarvoor trek ik mijn mooiste pak aan.’ Die malle Matheus! Tjing-tjing! Boem-boem! Kijk, hij danst en zingt er bij. | |
[pagina 49]
| |
‘Nu dag herder, dag! Dag lieve schaapjes! Dag! Ik kom nog eens gauw terug! En wel bedankt hoor! Het was erg gezellig bij jullie!’ | |
[pagina 50]
| |
Wat is de moeder van Mitelijntje blij, dat haar ondeugend kind weer thuis is. En Maartje.......... die vindt het ook erg fijn. ‘Oh!’ zegt ze met tranen in haar ogen: ‘Ik zal nooit meer de kraan vergeten.’ | |
[pagina 51]
| |
|