| |
| |
| |
| |
Merkwaardige gebeurtenis
Volgens het Handelblad van 15 december, 183[...] Voorgevallen onder Lijon,
Aan den Eerwaarde Heer: Simon.
De Heer SIMON, Pastoor van een klein Dorp, in het departement der Loire, op een avond gerust na zijn Pastorij keerende, wierd door drie roovers aangevallen, die hem alles ontnamen; daarna hem vroegen of hij wilde dood geslageen worden, of in het water geworpen? het laaste verkoos hij, men bond hem de handen en deed een steen aan den hals en zoo wierp men hem in de vloed; dan door eene wondere beschikking der Almagt heeft hij zich zelve gered, gelijk men in het toepasselijk lied zal hooren.
| |
| |
| |
Wys: Hoe helder de zon, enz.
Hoort vrienden hoord nu dit geval
't geen ik u zal verhalen
Van een Pastoor in Lijons dal
Wiens lot zich deed bepalen;
De Heer Simon, was een Pastoor!
Wiens vroomheid straalde door en door
2
Hy keerde op eene avendstond:
Al biddend met zyn hart en mond,
Geen angst deed hem beweenen:
Drie roovers snood bedreigden hem,
En riepen met een grofve stem:
Of dadelyk stroomt u bloed'
3
Wat deez' Eerwaarde ook bedacht,
Met bidden en met smeken;
Niets helpt ook geen jammerklagt,
Zy willen zich maar wreeken
Zy namen alles van hem me
Terwyl men hem aan 't water lee,
Dit alles zag hy aan bedaard.
4
Zy zyn weer na hem toe gegaan,
Zegt lust gy gaarne drinken?
Wat wilt gy dat men u dood zal slaan
Of dat men u zal verdrinken,
Ach als gy wilt verdrinkt my dan,
Maar hoe kan 't zyn wat hebt gy er an,
Neen gy moet maar ter dood:
5
Zy bonden hem de handen vast,
Zyn hals met een steen beladen,
Zoekt u troost by een anderen gast,
Daar kan gy u goed verzaden,
Toen smeet men hem in de rievier;
Dit was voor hun een groot vertier
Vergeet de ware vrome niet.
| |
| |
6
De roovers gingen nu welgemoed,
Naar den Herberg om te rusten,
Zeg kastelijn is u wijn wel goed,
Wij zouden een flesje lusten,
En dan gaan wij te zaam in rust,
Niet waar kameraads wij zijn gerust,
Wij zijn voor geen gevaar bedacht.
7
Maar Simon de pastoor bad God,
Om hem niet te doen sneven,
Gij zijt beslisser van mijn lot,
Kan 't zijn kom laat mijn nog leven,
Door 't gesmeek krijgt hij een hand vrij,
Wijl hij de steen ook werpt aan een zij
Door bewerking van Gods hand.
8
Daar stond hij nakend op de strand,
Waar moet ik mij begeven,
Maar dacht ik gaan langs deze kant,
God schonk mij nog het leve,
Bij een kastelijn daar klopt hij an,
De meid die roept wat moet gij man,
Als 't wezen kan een bed,
'k Ben nakend dan ben ik gered.
9
Ach gooit mij maar een deken toe,
Dat 'k mijn schaamte kan bedekken,
De meid die deed dit met er spoed,
Om zich niet te doen bevlekken;
De staldeur treed hij in en ziet zijn paard,
Dat hinnikt 't is een wonder waard,
Zijn paard is 't u bekend.
10
Zeg mijn toch zijn er in uw huis,
'k Geloof zoo ik heb geen abuis,
Die schurken mij wel kannen,
Hij verhaalden toen 't geval,
En zijn wonderen redding boven al,
Hij van 't leven is gered.
| |
| |
11.
Men haalde de Gendarmerie,
Om de rovers weg te halen;
Gelijk men hier ten voorbeeld ziet,
't Bewijs dat kan niet falen;
Zij wierden toen aan voet en hand,
Geboeijend weggebragd wat schand:
eenmaal straf te ondergaan.
12
Men bragt hun voor het Trubinaal,
Spreekt hier de zuivere waarheids taal
Geen logen kan u schragen;
Daar stonden zij geheel verward,
Ontkende al hoe men hun tart;
Niet wierd aan hun toegezegd.
13.
Men bragt hun met verzekering,
Weer naar de kerker muren;
Daar konde zij hun bekentenis,
Met aandacht zich begluren;
wachten op de tijd dat is beplijd
't Vonnis hun word toegezeid;
Hun leven te snijden van deez' aard.
14.
Zoo ziet men hier 't wonder in,
Aan deez' Pastoor bewesen,
Zonder zijne Godsdienst min,
was er niets als dood te vrezen;
dus menschen keert u al hem:
Bewaard zijn woorden hoord zijn stem;
Hij is herder voor de rust en vreê.
Wordt Gezongen en Verkocht door: DIRK TER WOORD.
|
|