Een Nieuw Lied.
Op het Voorjaar, van een Boere Knecht opgesteld.
Stem: Myn hart is voor altyd verzeid.
Ik ontwaakte in den Morgenstond,
De leeuwerkjes zongen in het rond,
Zy loofden met een blyde toon,
Haar Schepper in de hoogte schoon,
Met vreugd, met vreugd, met vreugd.
Ik dacht al in myn jong gemoed,
Hoort wat een bly geschal,
Haar zang myn hart verkwikken doet,
Hier in dit Zeeuwsche dal:
Ik hef myn zang nu ook eenpaar,
Al met de vogelen altegaar,
Met lust, met lust, met lust.
Het was al in de Lentetyd,
Ik moeste slechten, ziet,
Myn paarden waaren zeer verblyd,
Toen zong ik Liedjes wonder schoon,
Want myn Zang die spand de kroon,
De Zon die scheen zoo helder klaar,
Een lust voor ons gemoed,
Tot onzer vreugde in 't openbaar,
Onze min verkwikken doet:
Ik zong een Liedje tot myn vreugd,
Al van de Zeeuwsche jonge Jeugd,
Zeer mooi, zeer mooi, zeer mooi.
Het schof dat was wel haast vervuld,
| |
Zy gingen zetten met geduld,
Erten en ryslaars boonen goed,
En 't geene men al zetten moet,
En als de middag dan genaakt,
Dan haar een voeder klaar gemaakt,
Dat is myn beestjes buit:
Dan gaa ik ook eeten klaar,
Tot voedzel van myn lichaam maar,
Met smaak, met smaak, met smaak.
Als dan den tyd komt weder aan,
Dan span ik weer myn paarden aan,
Op nieuws alweer verblyd:
Dat gaat dan weer naar onze zin,
Ja als men spant de paarden in,
Ik ging dan weder werken gaan,
Al met myn paarden schoon,
Tot dat den avond weer kwam aan,
Nam ik myn keer ten toon:
Alweder naar het paardestal,
Met zingen en met bly geschal,
Naar wensch, naar wensch, naar wensch.
Zoo raakt den dag alweer ten end'
Met vreugd en bly geschal,
Gy Boere Knechtjes pertinent,
Hier uit dit Zeeuwsche dal:
Zingt nu dit Liedje tot u vreugd,
Ja wel in waare eer en deugd,
Zeer goed, zeer goed, zeer goed.
|
|