Gerrit Achterberg
(1981)–Cathrien Achterberg-van Baak, Wim Hazeu, Anton Korteweg, Jan Vermeulen, Daisy Wolthers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
190520 mei: Gerrit Achterberg, geboren te Langbroek in de koetsierswoning van kasteel Sandenburg als tweede kind uit het huwelijk van Hendrik Achterberg (geboren 25 januari 1875 te Langbroek), koetsier, en Pietje van de Meent (geboren 21 juli 1879 te De Bilt); wordt vernoemd naar zijn grootvader van moederszijde. De oudste zoon, Rijk Gerrit, was geboren op 30 juni 1903. 2 juli: gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk te Langbroek. 's Winters verblijft de familie Achterberg vaak in Den Haag wanneer de werkgever van zijn vader, Mr. F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg (geboren 1873), kamerheer van koningin Wilhelmina, en diens gezin hun winterverblijf aan Lange Voorhout 13 bewonen. | |
19075 januari: geboorte van zijn zuster Gerritje Petronella te Langbroek. 1
Geboorteakte van Gerrit Achterberg. 2
Vader van Gerrit Achterberg. 3
Zijn moeder. | |
[pagina 3]
| |
Code civile
Gij kunt mijn naam doen schrappen uit de burgerlijke stand.
Al wat aan mij herinnert zij vergeten en verbrand.
Wanneer dit lied u nog bereikt, verneem het enkel
als wind en eeuwigheid, een bloem in uwe hand.
Sintels, 1944
4
De Langbroeker Wetering met links de kerk waar Gerrit Achterberg is gedoopt. 5
Als baby met zijn broer Rijk Gerrit. 6
De werkgever van zijn vader, Mr. F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg, in diens werkkamer op kasteel Sandenburg. 7
Zijn geboortehuis, de koetsierswoning, gebouwd tegen de achterkant van de oranjerie; geheel rechts de linkerzijgevel van de oranjerie. 8
Kasteel Sandenburg met rechts de oranjerie. | |
[pagina 4]
| |
191111 januari: geboorte van zijn zuster Petronella Hendrika te 's-Gravenhage. 1 april: wordt, nog vóór zijn zesde jaar, toegelaten tot de openbare lagere school in Neerlangbroek. Eerst later werd een School met den Bijbel opgericht. In die periode begonnen de plattelandsscholen op 1 april. | |
1912Zijn vader pacht van Mr. F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg, een van de boerderijen die behoren tot de Ridderhofstad Sandenburg. Het gezin verhuist dit jaar of misschien pas een jaar later naar Klein Jagersteyn. | |
1914mei: begonnen wordt met de bouw van een nieuwe boerderij, gelegen naast de oude. | |
1915De familie Achterberg verhuist naar de nieuwe boerderij. 30 augustus: geboorte van zijn zuster Hendrika in Langbroek. | |
19176 februari: ontvangt bij zijn afscheid van de Zondagsschool van het Bestuur een bijbel. In de consistoriekamer van de Hervormde Kerk wordt catechisatie gegeven. 18 februari: geboorte van zijn broer Hendrik in Langbroek. 7 december: zijn vader wordt lid van de Raad van de gemeente Langbroek en blijft dit tot 29 augustus 1935. | |
19181 april: wordt toegelaten tot de eerste voorbereidende klasse van de Normaalschool in Wijk bij Duurstede, waar een begin wordt gemaakt met zijn opleiding tot onderwijzer. Hij volgt de Rijksnormaallessen, gegeven door hoofden van scholen; in Wijk bij Duurstede waren dit onder meer R. Veen, hoofd van de openbare lagere school aan de Volderstraat en waarnemend directeur van de daarnaast gelegen Normaalschool, en P. Niekerk, hoofd van de openbare lagere school te Neerlangbroek. Bij goed weer fietst hij tussen huis en school, bij slecht weer neemt hij de tram die van Doorn via Langbroek (halte Sandenburg) naar Wijk bij Duurstede rijdt. | |
1919november: ontvangt catechisatie van Ds. W. Zijlstra, in dat jaar beroepen naar en de eerste predikant in Langbroek, die tot de Gereformeerde Bond behoort, de meest orthodoxe richting binnen de Nederlands Hervormde Kerk. 9
Voorkant van Klein Jagersteyn, daarnaast de nieuwe boerderij met vensterluiken, geschilderd in de kleuren van het wapen van het geslacht Van Lynden. 10
Het geschenk van de Zondagsschool. 11
Het geschenk van de Zondagsschool. | |
[pagina 5]
| |
Eben haëzer
Besloten zaterdagavond bij ons thuis.
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.
Er was geen ziel meer buiten op dat uur;
de blauwe boerderij een dichte kluis.
Daar woonden wij bijeen met man en muis.
Door koestalraampjes viel een richel vuur
uit goudlampen op deel, eeuwig van duur
en stil van lijnkoeken en hooi in huis.
Mijn vader celebreerde er de mis:
de koeien voeren, plechtig bij de koppen.
Hun tong krult om zijn handen als een vis.
Een schim, diagonaal tot in de nokken.
Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.
Vergeetboek, 1961
12
Behalve kasteel Sandenburg staan in de onmiddellijke omgeving van zijn geboorteplaats nog zes kastelen: Weerdestein, Hinderstein, Lunenburg, Sterkenburg (zie afbeelding), Walenburg en Zuylenburg. 13
Plattegrond van zijn geboortestreek. 14
Eén van zijn speelgenoten, de jonge graaf Constant Theodore Emmo (geboren 10 februari 1905) van wie hij Indianenboeken van Karl May leent. Bij het Indianntje spelen met de kinderen uit de omgeving was de jonge graaf Old Shatterhand en Gerrit Achterberg Winnetou. 15
De openbare lagere school in Neerlangbroek omstreeks 1913. Links het hoofd van de school, meester P. Niekerk, vlak vóór hem Gerrit Achterberg. Op dezelfde rij vierde van rechts zijn twee jaar oudere broer Rijk Gerrit. Het meisje met de matrozenkraag, op de tweede rij vooraan in het midden, is zijn twee jaar jongere zuster Gerritje Petronella. | |
[pagina 6]
| |
vervolg 1919 1 april: wordt toegelaten tot de tweede voorbereidende klasse van de Normaalschool te Wijk bij Duurstede. | |
19201 mei: wordt toegelaten tot de eerste klasse van de protestantse Jan van Nassau-Kweekschool te Utrecht, Nieuwe Gracht 94 en 96. Aanleiding daartoe was de verplaatsing van de Normaalschool te Wijk bij Duurstede naar Doorn. Hoewel Doorn dichter bij Klein Jagersteyn is gelegen dan Wijk bij Duurstede, werd kennelijk gekozen voor een christelijke school en voor het hogere peil van het onderwijs op de kweekscholen. Krijgt gedurende vier jaar vioolles op school. Woont in bij het gezin van een dochter van een broer van zijn vader, eerst in de Hennepstraat, vanaf mei 1922 in de Gildstraat. Uit een cijferlijst blijkt dat hij de beste leerling is van de 22 uit dat jaar. | |
19211 mei: wordt toegelaten tot de tweede klasse van de kweekschool. In het eerste semester (mei t/m augustus) verzuimt hij 14 schooldagen, in het tweede (september t/m december) 23 en in het derde (januari t/m april) 5. Mogelijk houden deze verzuimdagen verband met een hersenschudding opgelopen tijdens een val uit een hooiberg op Klein Jagersteyn. Zijn cijfers behoren, ook in de volgende jaren, niet meer tot de hoogste. Voor gymnastiek heeft hij echter in het eerste semester een 8 en in het tweede en in het derde een 9. 21 september: geboorte van zijn zuster Antje te Langbroek. november: wordt lid van de Christelijke Jongelieden Vereeniging ‘Timotheus’ te Neerlangbroek, een afdeling van de Bond van Nederlandsch Hervormde Jongelings-vereenigingen op Gereformeerde Grondslag. Uit de presentielijsten blijkt dat hij bijna geen vergadering oversloeg. In de 101 vergaderingen gehouden tijdens zijn lidmaatschap wordt hij 34 maal genoemd voor zijn aandeel op de bijeenkomsten. | |
1922september: woont tot zijn eindexamen in bij het gezin van een zuster van zijn moeder, Bolstraat te Utrecht. 4 november: houdt voor ‘Timotheus’ een lezing over Ignatius van Loyola. | |
19234 september: zijn vader, lid van de Raad, tevens benoemd tot wethouder van Langbroek (tot 1933). | |
192427 maart: wordt, in Wijk bij Duurstede, goedgekeurd voor de militaire dienst. juni: legt met goed gevolg het eindexamen van de Jan van Nassau-Kweekschool af. 16
De Normaalschool te Wijk bij Duurstede, Volderstraat nr. 37. Rechts daarvan de openbare lagere school (nr. 39), dáárnaast (met dubbele dakgevel en boogramen) de School met den Bijbel (nr. 41). Op de achtergrond de Bourgondische toren van kasteel Duurstede. 17
Voorkant van een schoolkaart met cijferlijst van de kweekschool. 18
De christelijke jongelieden Vereeniging ‘Timotheus’ te Neerlangbroek. Liggend, in het midden, Gerrit Achterberg, zittend, tweede van links, zijn broer Rijk. | |
[pagina 7]
| |
19
Met zijn broer Rijk (rechts) en een paar meisjes in Langbroek. 20
Uit De Vaandrager, 17 nov. 1923. Of deze bijeenkomst door Gerrit Achterberg is bijgewoond, is niet bekend. Wel was hij volgens de presentielijst op de gebruikelijke vergadering, één dag eerder gehouden. 21
Punt 9 van het programma vermeldt een voordracht van de zestienjarige Gerrit Achterberg op de eerste jaarvergadering van ‘Timotheus’.
Litteken
Engelien Hartveld-bos. Eerste symptomen
van sexualiteit. Litteken later.
Na vijftig jaar speelt onverstoord een sater
dezelfde spelletjes onder de bomen.
Het meisje doorgegroeid tot in mijn dromen.
Zwaar van de liefde, licht als onder water.
Diep uit de tijd vanmorgen vroeg de kater,
waaraan 'k ter plaatse nooit ben toegekomen.
Stellig is Lena ergens nog in leven,
niet thuis te brengen uit die schoolmiddagen,
toen daar de soort moeite aan ons verspilde
en loopt zich wederkerig af te vragen
waar ondergetekende zou zijn gebleven,
die hedennacht haar jeugdverlangen stilde.
Vergeetboek, 1961
22
Gerrit Achterberg (precies in het midden, tweede rij, met vlinderdasje) in de tuin van de Jan van Nassau-Kweekschool op de dag waarop hem het diploma werd uitgereikt, 28 juni 1924. | |
[pagina 8]
| |
vervolg 1924 1 juli: wordt benoemd tot onderwijzer van bijstand aan de bijzondere lagere school voor Hervormd Christelijk onderwijs te Opheusden, gemeente Kesteren. Het hoofd van de school, C.J. Zijlstra, is een zoon van de predikant in Langbroek, Ds. W. Zijlstra. Woont als kostganger in bij de drie zusters Roest en hun broer Samuel aan de Hamsestraat te Opheusden; het huis ligt naast de school en de kerk. Gaat later als kostganger inwonen bij de familie Jager aan de Rijnbandijk en daarna, bij de familie Bender, eveneens aan de Rijnbandijk te Opheusden. (De juiste data zijn niet bekend doordat door oorlogshandelingen de bevolkingsregisters van Opheusden, gemeente Kesteren, verloren zijn gegaan). 3 september: uit de notulen van de Christelijke Jongelieden Vereeniging ‘Timotheus’ blijkt dat hij wegens vertrek voor het lidmaatschap heeft bedankt. oktober: bezoekt de W.A.M.I.T., een tentoonstelling van de handeldrijvende en industriële middenstand te Wageningen, waar hij Johanna Catharina van Baak, geboren 1 januari 1908 te Wageningen, ontmoet. 23
Sollicitatiebrief aan het bestuur van de bijzondere lagere school voor Hervormd Christelijk onderwijs te Opheusden. 24
De Nederlands Hervormde kerk te Opheusden, rechts de school en op de voorgrond het huis van de zusters Roest en hun broer Samuel. 25
Gerrit Achterberg rechts en het hoofd van de school links met hun leerlingen. | |
[pagina 9]
| |
26
Gerrit Achterberg op zijn negentiende en Cathrien van Baak op haar zestiende jaar. De portretten zijn op dezelfde dag gemaakt in het atelier 't Prenthuis te Wageningen. 27
Gerrit Achterberg op zijn negentiende en Cathrien van Baak op haar zestiende jaar. De portretten zijn op dezelfde dag gemaakt in het atelier 't Prenthuis te Wageningen.
Wedergeboorte
(Opdracht:) voor Cathrien.
Zij, die hun liefde tot haar einde gingen,
die donker werd en kronkelend en dood,
vonden bij 't opslaan van hun tenten
een nieuw, oneindig morgenrood.
Aan nieuwe verzen mogen zij beginnen,
zij gaan van stad tot stad steeds voort;
lang achter hen ligt zij vermoord,
van wie zij nochtans helder zingen;
die hen bewoont, die hun behoort,
die hen geleidt langs deze dingen
der aarde naar het ander oord,
zonder omzien of bezinnen.
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, novembernummer 1928 Afvaart, 1931
28
Gerrit Achterberg (tweede van rechts) te midden van zijn collega's; in het midden het hoofd van de school. 29
Cathrien van Baak uit Wageningen in de periode waarin zij omgang heeft met Gerrit Achterberg, Scheveningen, augustus 1926. | |
[pagina 10]
| |
vervolg 1924 Debuteert met zijn vriend Arie Jac. Dekker met de bundel De zangen van twee twintigers, voorzien van een Voorwoord, gedateerd 10 November 1924, door Ds. A. Dekker, vader van Arie. De bundel bevat 45 gedichten, waarvan 21 met de ondertekening A. en 23 met de ondertekening D. Onder één van de gedichten door Achterberg, ‘De verlaten reiziger’, ontbreekt de initiaal. Het laatste gedicht in de bundel, getekend A., en getiteld ‘Memento mori’ luidt:
Deez' klok, die tijden mat in kleine meting,
toch met de tijd mee, groot,
staat op de kast te dommelen in vergeting,
tik-takt het leven in den dood.
De bundel werd, reeds enkele jaren later, door hem als onrijp verworpen. december: dient in verband met zijn beroep als onderwijzer een verzoek in tot vrijstelling van de vervulling van zijn militaire dienstplicht. | |
1925Maakt kennis met Nieuwe geluiden, Een keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1923) door Dirk Coster, verschenen september 1924. 2 september: stuurt aan de dichter, essayist en jurist Roel Houwink (geb. 1899) te Zeist gedichten vergezeld van een brief - eerste van de talrijke die bewaard zijn gebleven -, waaruit blijkt dat hij al eerder diens oordeel over zijn gedichten had gevraagd. Roel Houwink, dan samen met H. Marsman redacteur van De Vrije Bladen, heeft vertrouwen in het dichterschap van Achterberg, geeft hem raad en moedigt hem aan. Voelt zich, ook in de komende jaren, verplicht de studie voor de hoofdakte op te nemen, maar is bevreesd dat daardoor zijn beginnend dichterschap ‘voorgoed verdoezeld’ kan worden: ‘Want 't is toch 't een of 't ander’ schrijft hij op 19 september aan Houwink. | |
19267 juni: geboorte van zijn zuster Gijsberta te Langbroek, achtste en laatste kind van zijn ouders. Officieel debuut met drie ‘Strophen’ in het julinummer van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift onder redactie van Herman Robbers en R.W.P. de Vries Jr. 30
De beide twintigers: Arie Jac. Dekker en de dan nog negentienjarige Achterberg. 31
Zijn raadsman, de letterkundige Mr. R. Houwink. 32
Brief aan Roel Houwink, geschreven een half jaar voor zijn officiële literaire debuut in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift | |
[pagina 11]
| |
33
De Rijn met kabelpont van Opheusden naar Wageningen, op de achtergrond de steenfabriek De Blauwe Kamer. 34
Zijn debuut, in paars geschoren fluweel gebonden en voorzien van gouden belettering; de gebonden exemplaren worden door hem en Arie Jac. Dekker verkocht voor twee gulden, de ingenaaide voor één gulden; december 1924. 35
Officieel debuut, juli 1926.
De verlaten reiziger
De verlaten reiziger
wacht aan d'eenzame oeverkant
en 't zwijgend water
plakt heen in stukken
effen vlak.
De veerman komt op -
't halend lijf in heen en weer gezwaai
tegen den donkeren nacht,
waar de zwerver wacht ...
en de vriendelijke overoever
omarmt hem zacht,
in warmte van thuis weten
in den hangen nacht.
Tot dusver alleen gepubliceerd in:
De zangen van twee twintigers, 1924
36
Officieel debuut, juli 1926. | |
[pagina 12]
| |
19273 januari: treedt in militaire dienst. 29 januari: wordt - komende vanuit Amersfoort en na een kort verblijf in Den Haag - afgekeurd voor de vervulling van zijn militaire dienstplicht door de Inspecteur van de Geneeskundige Dienst der Landmacht te 's-Gravenhage. Hervat zijn werkzaamheden als onderwijzer te Opheusden. oktober: ontvangt een brief van A. Roland Holst -samen met M. Nijhoff redacteur voor poëzie van het tijdschrift De Gids - aan wie hij gedichten ter publikatie had gezonden. In de loop van dit jaar wordt de omgang met Cathrien van Baak verbroken. | |
1928In het aprilnummer van De Gids verschijnt zijn gedicht ‘Drievoudig verbond’ onder de titel ‘Vers’. In het novembernummer van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift verschijnt ‘Wedergeboorte’, één van de gedichten waarvoor Roel Houwink de titel bedacht. | |
1929In het januarinummer van De Gids verschijnt opnieuw één van zijn gedichten en opnieuw onder de titel ‘Vers’ (later ‘Regen’). 26 september: in een brief aan Roel Houwink is voor het eerst sprake van de twintigjarige zuster van een collega, van beroep onderwijzeres, met wie hij zich later officieel verlooft of zich al verloofd heeft. november-december: begint na overleg met Roel Houwink aan het samenstellen van zijn bundel Afvaart. In het decembernummer van De Gemeenschap, onder redactie van onder meer Jan Engelman en Anton van Duinkerken, verschijnen twee van zijn gedichten onder de titel ‘Verzen’ (later ‘Het schilderij’ en ‘Achter het einde’). 37
Gerrit Achterberg te midden van zijn collega's, geheel links het hoofd van de school C.J. Zijlstra. 38
Brief van 20 oktober 1927 door A. Roland Holst aan de tweeëntwintigjarige Gerrit Achterberg. 39
Gerrit Achterberg, het hoofd van de school (beiden geheel rechts) en een vrouwelijke collega (geheel links) te midden van hun leerlingen. | |
[pagina 13]
| |
41
Handschrift van een gedicht, gepubliceerd in De Gids, 1 april 1928. 40
Handschrift van een gedicht, gepubliceerd in De Gids, 1 april 1928. 42
Handschrift van een gedicht, gepubliceerd in De Gemeenschap, december 1929. 43
Handschrift van een gedicht, gepubliceerd in De Gemeenschap, december 1929.
Het gericht
De klok regeert de kamer,
monotone wetten
murmelen in den avond;
niemand kan zijn regelen verzetten,
niemand wordt hier doorgelaten.
Vandaag ben ik beschuldigd,
vanavond lig ik voor 't gericht;
stilte in de zalen,
alleen het ademhalen
van de kast, een moeder die mij ziet.
Wind en regen buiten
pleiten en verdedigen,
wind en regen buiten
pleiten en omsluiten
den rechter met hun redenen.
Rinkelend verschrikken
minuten minuten,
uren hijgen voort
en vier muren klagen
om een enkel woord
van vergeven vòòr den morgen,
om een antwoord van vergeven,
om een antwoord vòòr den morgen.
Opwaartsche Wegen, februarinummer 1930 Afvaart, 1931
| |
[pagina 14]
| |
1930In het februarinummer van Opwaartsche Wegen, Tijdschrift op Christelijken grondslag ter beoefening van de Nederlandsche letteren, neemt de zeskoppige redactie voor het eerst gedichten (een zevental) van Achterberg op. 10 april: komt voor in een door Gabriël Smit en Gerrit Kamphuis samengestelde lijst medewerkers van het op te richten tijdschrift Kruistochten, orgaan van jong-protestantse dichters, die rebelleren tegen het beleid van Opwaartsche Wegen. 17 mei: neemt - bij Gabriël Smit aan huis en samen met Gerrit Kamphuis, John Ietswaart, Han G. Hoekstra, Martin Leopold, Wouter Paap en Arie Jac. Dekker - deel aan een ‘rebellenvergadering’. juni: woont de Pinksterconferentie bij op kasteel Hardenbroek van redactie en medewerkers van Opwaartsche Wegen en leden van het Verbond van Christelijk-Letterkundige Kringen in Nederland. Een reorganisatie bij Opwaartsche Wegen maakt de verschijning van Kruistochten ongedaan. 26 augustus: uit een brief aan Roel Houwink blijkt dat Achterberg de titel ‘Ballade’ heeft veranderd in ‘Moordballade’. Het gedicht verschijnt in het augustus-septembernummer van De Vrije Bladen onder redactie van D.A.M. Binnendijk, Mr. H. Marsman en Constant van Wessem. Stuurt, ook in komende jaren, werk in naar tijdschriften van geheel verschillende signatuur. zomer: op zijn verzoek wordt hem per 1 september eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de school te Opheusden. 28 augustus: vestigt zich in Den Haag, waar hij werkzaam is als onderwijzer, woont in de Bloemenbuurt (Sneeuwbalstraat). Zijn verloofde is benoemd in Oldebroek. | |
1931januari: verschijning van Balans, Algemeen jaarboek der Nederlandsche kunsten 1930-'31, waarin, behalve twee van zijn gedichten, voor het eerst een portret van hem wordt gepubliceerd. (Hetzelfde als in dit Schrijvers Prentenboek onder nr. 26 is te vinden). De redactie van Groot Nederland, Cyriel Buysse, Frans Coenen en Elisabeth Couperus, neemt voor het eerst in het januarinummer werk van Achterberg op (tien gedichten). 44
Meester Gerrit Achterberg met collega's en kennissen in de tuin van het hoofd der school, meester C.J. Zijlstra (zittend links), ± 1930. 45
Handschrift van één van de zeven gedichten opgenomen in Opwaartsche Wegen, februari 1930. | |
[pagina 15]
| |
46
Handschrift van een gedicht, opgenomen in De Vrije Bladen, augustus-september 1930. 47
Handschrift van één van de zeven gedichten opgenomen in Opwaartsche Wegen, februari 1930. 48
Handschrift van een gedicht, opgenomen in De Vrije Bladen, augustus-september 1930.
Nu ik hier loop, ik weet het niet waarom,
zie ik de steenen aan, zij zien naar mij weerom.
Boven de huizen schijnen regens al te sluimeren
en de plavuizen liggen smijig saamgeregen.
Onder de huizen schijnen wateren te ruischen;
zal deze stad gaan breken
en in zichzelve schuimende verdwijnen,
om voor mijn voeten te ontsluiten
de naakte aarde die ik heb beleden
aan een lichaam en zijn zekerheden?
De Stem, juli-angustusnummer 1931
Eiland der ziel, 1939
49
De Sneeuwbalstraat (in Den Haag) waar hij anderhalf jaar heeft gewoond. | |
[pagina 16]
| |
vervolg 1931 20 mei: verschijning van zijn eerste bundel, Afvaart. De definitieve samenstelling en de inleiding zijn van de hand van Roel Houwink. | |
1932maart: wordt voor het eerst genoemd in een schoolboek: Inleiding tot de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde door Mr. R. Houwink, Uitgave Noordhoff, Groningen-Batavia. 10 maart: vestigt zich in het Regentessekwartier in Den Haag (Valkenboschlaan). 13 maart: doet belijdenis in de Regentessekerk bij Ds. A.B. te Winkel en wordt lidmaat van de Nederlandsch Hervormde Kerk. juni: zijn verloving wordt verbroken. november: enige tijd opgenomen in de Psychiatrisch-Neurologische kliniek van het Academisch Ziekenhuis te Utrecht, waar hij bevriend raakt met Antje Kuiper (geb. 1901 te Wedde), van beroep verpleegster. In dit jaar zijn geen gedichten van hem verschenen in de literaire tijdschriften. | |
1933maart: doet vanuit Langbroek, waar hij kennelijk nog verblijft met ziekteverlof, ernstige pogingen van standplaats te veranderen en solliciteert ‘naar overal’. 9 juni: wordt ingeschreven in de Gemeente Zeist, waar hij enige tijd verblijft in de Willem Arntszhoeve, een psychiatrisch ziekenhuis, van waaruit hij bezoeken aflegt bij Roel Houwink en zijn ouderlijk huis. juli: hoewel hij eerst in oktober uit Zeist uitgeschreven wordt, valt uit een brief van 27 juli aan Houwink op te maken dat hij op 25 juli uit het ziekenhuis is ontslagen. Woont weer bij zijn ouders op Klein Jagersteyn. Het novembernummer van Opwaartsche Wegen opent met het dubbelgedicht ‘Moeder’: I begint met de regels:
Mijn moeder is een grijze Vrijdagmorgen;
zij moet de kamer doen, stof beeft
II begint:
Ik zal met moeder aan de haard, zij breide
en ik deed niets dan sigaretten rooken.
Helpt mee op de boerderij. | |
1934In het aprilnummer van Opwaartsche Wegen wijdt Roel Houwink een uitvoerige bespreking aan ‘Moeder’, ‘dat naar wij vernamen bij de lezers nogal wat stof heeft doen opwaaien’. 50
De inhoud van Afvaart met wijzigingen in het handschrift van Roel Houwink. 51
J.C. Bloem is de eerste die reageert op Afvaart, Den Gulden Winckel, juni 1931. 52
Omslag van het ingenaaide exemplaar van zijn debuut, mei 1931. | |
[pagina 17]
| |
53
Brief van Gerrit Achterberg aan Roel Houwink, 20 mei 1931. 54
De Regentessekerk in Den Haag waar hij belijdenis doet.
De verloren zoon
Ik word teruggevoerd in eenen vroegsten staat:
kinderen gaan hand aan hand over de boerderij;
ik ben daar bij, ik weet het groote paard,
de hond, de koestal en het melkgerei;
dit is het huis mijns vaders, dat niet meer vergaat.
's Morgens wanneer ik mijn bed verlaat,
steunen de bruine wanden mij
en ik word opgenomen in het koel beraad,
dat in de deuren en open oogen staat
van dit het huis mijns vaders, dat nu weer voor mij
zijn diepe teugen ademhaalt.
De Gids, oktobernummer 1933
Osmose, 1941
55
Zijn ouders met hun acht kinderen op Klein Jagersteyn. Gerrit Achterberg derde van links, zijn broer Rijk geheel rechts, herfst 1934. | |
[pagina 18]
| |
vervolg 1934 21 augustus: begint zijn werkzaamheden als ambtenaar derde klasse bij de Landbouw-Crisis-Organisatie voor Utrecht, een betrekking hem bezorgd door zijn vroegere speelgenoot Mr. C.Th.E. graaf van Lynden van Sandenburg. Huurt een kamer met pension aan de Amsterdamsche Straatweg. In de literaire tijdschriften zijn dit jaar geen gedichten van hem verschenen. | |
193512 maart: huurt in de omgeving van het Wilhelminapark een kamer met pension aan de Boomstraat. In de literaire tijdschriften zijn dit jaar geen gedichten van hem verschenen. | |
1936oktober: verschijning van Spectrum, Bloemlezing uit de poëzie van Jong-Protestantsche dichters, onder redactie van Bert Bakker, Barend de Goede en G. Kamphuis. Opgenomen worden ‘Het namelooze...’, ‘De verdronkenen’ en ‘Zomeravond’. ‘De bruid zingt’ durft de redactie niet te publiceren. november: Jan H. Eekhout neemt ‘In den regen’, ‘Morgenmist’ en Hulshorst’ op in Werk, het boek der Jong-Protestantsche letterkunde. In de literaire tijdschriften zijn dit jaar geen gedichten van hem verschenen. | |
19372 juni: huurt een kamer met pension in de Maliestraat te Utrecht. juni: in het Poëzienummer van De Delver verschijnt een vijftal gedichten van hem, waaronder ‘De bruid zingt’. Opwaartsche Wegen publiceert in juni drie gedichten, in het juli-augustusnummer vier en in het oktobernummer één gedicht. 15 september: uit een brief aan Roel Houwink blijkt dat hij bezig is zijn tweede bundel samen te stellen. 7 oktober: keert terug naar zijn oude adres in de Boomstraat. 15 december: raakt met een schot uit een pistool zijn hospita, die kort daarop aan de gevolgen is overleden, en verwondt haar zestienjarige dochter. Meldt zich bij een politiepost in de omgeving, waar hij in arrest wordt genomen. 56
Op de hoek het gebouw van de Landbouw-Crisis-Organisatie, Catharijnekade 5, Utrecht (op de foto achter de open brug); in 1937 verhuist het bureau naar het Spoorweggebouw I, Moreelsepark. 57
Handschrift van een gedicht, opgenomen in De Delver. 58
De Amsterdamsche Straatweg in Utrecht, waaraan hij een half jaar woont. | |
[pagina 19]
| |
December
Het is dezelfde December
van je dood.
You don't remember ....
Weer ligt die straat
aan beide einden
in mist gevat;
geen ander gaat
voorbij, dit kwaad
met zijn gelaat
verhinderende:
het onheil vat
post in mijn lot.
Ik sta verstard.
O deur, bestemde
voor komst en keer
in liefde's blinde
armenpaar,
ik ga u binnen
als breker in
wildvreemde huizen,
wederzin
opent zijn sluizen
op mijn klim.
Ik sta te suizen,
bloed uit, bloed in.
Het oude duister
wil dat ik luister
naar zijn geheim
van nacht's gekende
slaapfestijn,
het fluisterende ....
maar het kan niet zijn:
ik ben beneden
het laagste peil
van zin en rede,
ik ben beneden
mijn levensreden,
trede voor trede
wordt in mij groot
een hamer, hamer.
Is dit de kamer?
Dit is December,
die van je dood.
You don't remember ....
Criterium, augustusnummer 1940
Thebe, 1941
59
Portret, vervaardigd in 1936 of kort daarvoor. 60
Cyclus, vermoedelijk geschreven in zijn Utrechtse periode, eerst gepubliceerd in het tijdschrift Werk, mei 1939. 61
Stofomslag van Spectrum, waarop hij de portrettengalerij opent, oktober 1936. | |
[pagina 20]
| |
1938Maakt in het Huis van Bewaring kennis met de Utrechtse predikant Dr. G.W. Oberman (geb. 1889, in 1922 gepromoveerd op Verwaarloosde en misdadige jeugd), bekend als de ‘rooie & roomse dominee’. In het februarinummer van Opwaartsche Wegen verschijnt ‘Graflegging van een oud vriend’ en in het maartnummer ‘Bloemen’ en ‘Bloed, drinkplaats van engelen en hinden’. 2 juni: wordt, nadat hij enige tijd ter observatie opgenomen was geweest in de Valeriuskliniek te Amsterdam, door de Utrechtse rechtbank, in Raadkamer bijeen, buiten vervolging gesteld en ter beschikking van de regering gesteld op grond van artikel 37, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht: ‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend’. 28 juni: wordt van het Huis van Bewaring te Utrecht overgebracht naar het Rijksasyl voor Psychopathen ‘Veldzicht’ te Balkbrug, gemeente Avereest. De geneesheer-directeur, Dr. A.L.C. Palies, psychiater, neemt hem in behandeling. Ed. Hoornik stuurt hem diens in januari verschenen bundel Mattheus met eigenhandig geschreven opdracht: Voor G. Achterberg, Met toegenegenheid en oprechte bewondering voor ‘Afvaart’ en andere gedichten. Ed. Hoornik, 12 Juli '38. Het septembernummer van Opwaartsche Wegen opent met ‘Graalridder’. 8 november: uit een brief aan Roel Houwink blijkt dat hij de bibliotheek van ‘Veldzicht’ beheert en een of andere studie overweegt om later in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Antje Kuiper zal hem, gedurende zijn verblijf in ‘Veldzicht’ en in andere inrichtingen, met raad en daad terzijde staan. 62
Handschrift van gedichten opgenomen in respectievelijk Osmose, Eiland der ziel en Dead End. 63
Zijn psychiater Dr. A.L.C. Palies in diens werkkamer op ‘Veldzicht’. 64
Het Rijksasyl voor Psychophaten ‘Veldzicht’ te Balkbrug, gemeente Avereest. | |
[pagina 21]
| |
65
Antje Kuiper, vriendin en toeverlaat in de jaren die hij doorbrengt in de inrichtingen. 66
De predikant Dr. G.W. Oberman, die hem bijstaat en aan wie hij later En Jezus schreef in 't zand opdraagt.
Graalridder
Uit mij wordt opgeborgen,
in Christus' arsenaal,
het radelooze zorgen,
dat ik mij voor den morgen
het vers van heden haal:
tijd en dood liggen egaal
binnen elkaar ontbonden:
dwalende door mijn zonden,
heb ik den graal gevonden
van Zijn laatste Avondmaal.
In den eeuwigen ademhaal
dier hijgende seconden
op den heuvel Golgotha,
moge ik zingen vinden
met hemelsch materiaal
voor dieven, hoeren, honden,
moordenaars allemaal......,
.....en mij zelve in het bijzonder.
Opwaartsche Wegen, septembernummer 1938
Eiland der ziel, 1939
67
Brief aan Ed. Hoornik, 15 oktober 1938. 68
Brief aan Ed. Hoornik, 15 oktober 1938. | |
[pagina 22]
| |
19392 januari: heeft de beide eerste Golgothaverzen veranderd en het derde geschreven. De cyclus verschijnt in het maartnummer van Opwaartsche Wegen. 5 januari: één van de eerste letterkundigen die hem een bezoek brengen, is Gerrit Kamphuis. Behalve zijn familieleden en Antje Kuiper, komen tijdens zijn verblijf in ‘Veldzicht’ ook Karel van Dorp, Ed. Hoornik, Roel Houwink, Theo van der Leek, Dr. G.W. Oberman en anderen hem een enkele maal opzoeken. In het meinummer van Opwaartsche Wegen wijdt Theo van der Leek een beschouwing van 29 bladzijden aan ‘De dichter Achterberg’. Nog vóór de officiële verschijning van Eiland der ziel bespreekt Ed. Hoornik, die de Inleiding ervoor schreef, de bundel in het oktobernummer van Groot Nederland. november: In aanbouw, Letterkundig werk van jongeren, samengesteld door K. Lekkerkerker, verschijnt met negen gedichten van Achterberg. november: Eiland der ziel verschijnt met opdracht ‘Voor Roel’. In de loop van dit jaar en het volgende verschijnen vele besprekingen van Eiland der ziel, onder meer door Bertus Aafjes, Martien Beversluis, Menno ter Braak, Anthonie Donker, Anton van Duinkerken, Roel Houwink, H. Marsman, Dr. P.H. Ritter Jr., Maurits Uyldert. 68
Fragment van de bespreking van Eiland der ziel door Menno ter Braak in de zondagseditie van Het Vaderland, 3 maart 1940. 69
Omslag van het ingenaaide exemplaar; november 1939. 70
Gedicht, getypt op zijn schrijfmachine en gepubliceerd in het februarinummer 1940 van Opwaartsche Wegen. | |
[pagina 23]
| |
71
De dichter Ed. Hoornik. 72
Ongedateerd portret van Achterberg. 73
Omslag van het maandblad Werk onder redactie van Johan Daisne, Ed. Hoornik, Jan Schepens en Adriaan van der Veen. 74
Brief van Ed. Hoornik over ‘Ode’, waarmee Dead End opent en waarin ook - op een drietal na - de andere gedichten staan.
Riool
In welk riool ben ik terecht gekomen.
Samengelegen in afzichtlijke verzwering,
vormen wij met elkander één legering
ziektebezinksel en vergiftigingsfantomen.
Afval van vorig leven, nimmer weggenomen,
dat zich heenvreet door de grondwaterkering,
veroorzaakt in de ziel een doffe fermentering.
Modder en vuilnis staan in onze ogen.
Podium, decembernummer 1947
Blauwzuur, 1969
74
Brief van Ed. Hoornik over ‘Ode’, waarmee Dead End opent en waarin ook - op een drietal na - de andere gedichten staan. | |
[pagina 24]
| |
194013 januari: stuurt zijn ‘Ode’, vergezeld van een brief aan H. Marsman, als dichter en poëziecriticus het hoogst door hem gewaardeerd. Tot 5 mei intensieve correspondentie. Marsman stuurt hem vier brieven (vijftien kantjes). 27 januari: Marsman wijdt in zijn poëziekroniek in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een uitvoerige bespreking aan Afvaart en Eiland der ziel. maart: verreweg de meeste gedichten van zijn hand worden in de komende twee jaren opgenomen in het zojuist opgerichte Criterium, dat verschijnt onder redactie van Cola Debrot, Han Hoekstra en Ed. Hoornik. In het aprilnummer van dit maandblad publiceert Ed. Hoornik zijn aan Achterberg opgedragen sonnet ‘In memoriam’. april: zijn derde bundel, Dead End, verschijnt met de opdracht ‘Voor Ed. Hoornik’. De in deze bundel opgenomen cyclus ‘Zestien’ is opgedragen aan zijn psychiater Dr. A.L.C. Palies. 21 juni: Marsman vindt de dood wanneer het schip waarmee hij van Frankrijk naar Engeland vlucht, wordt getorpedeerd. Het bericht bereikt Nederland, dat door Duitsland is bezet, in de loop van de zomer. september: publiceert zijn ‘In memoriam Marsman’ in het herdenkingsnummer Marsman van Criterium. In het oktobernummer van Criterium wijdt Bertus Aafjes een beschouwing aan zijn poëzie. 30 oktober: stuurt de kopij van zijn bundel Thebe naar de uitgever. | |
194117 januari: ter observatie opgenomen in de Valeriuskliniek te Amsterdam, waar hij ongeveer een maand blijft. 20 januari: als redacteur van Groot Nederland nodigt Vestdijk hem uit gedichten in te sturen: ‘Weest u in elk geval verzekerd van mijn uitzonderlijke waardeering voor uw werk’. februari: zijn bundel Osmose, samengesteld door Ed. Hoornik, verschijnt met opdracht ‘Voor Gerrit Kamphuis’. Als motto koos hij een citaat uit Leerboek der natuurkunde, 11e dr. door Dr. Everhard Bouwman: Men is er tot nu toe niet in geslaagd het optreden van den osmotischen druk geheel bevredigend te verklaren. Zijn moeder is ongeneeslijk ziek. 75
Ongedateerd portret van Achterberg. 76
Begin van een brief van Achterberg aan H. Marsman. 77
Eerste brief van de uitgever Bert Bakker. 78
Omslag van het eerste nummer van de eerste jaargang. | |
[pagina 25]
| |
79
Begin van het antwoord van H. Marsman. 80
Bandontwerp door Piet Worm, april 1940. 82
Omslag van het ingenaaide exemplaar, februari 1941. 83
Zijn moeder, kort voor haar dood. 81
Brief aan zijn uitgever over de band van Dead End.
Mijn moeder sterft
Er wordt om mij geroepen:
mijn moeder sterft.
Ik moet de valleien opzoeken,
die ik erf.
Bloemen van voor zestig jaren
bloeien over.
Het is niet te gelooven,
o grijze haren,
dat ik er nog niet was,
toen zij neerlag in het gras,
hunkerend naar het leven,
dat ik ben gebleven.
Het is niet te denken,
dat zij me straks niet zal wenken
op het terras
dier andere weide
aan gene zijde
van stof en asch.
Criterium, decembernummer 1941
Sphinx, 1946
| |
[pagina 26]
| |
vervolg 1941 In het meinummer van Groot Nederland wijdt D.A.M. Binnendijk een uitvoerige beschouwing aan de poëzie van Achterberg. 31 mei: na jarenlange onderhandelingen over zijn invrijheidstelling - tussen enerzijds zijn psychiater Dr. A.L.C. Palies en zijn advocaat Mr. C.H.J.W. van Soest en anderzijds ambtenaren van het Departement van Justitie - brengt dokter Palies hem persoonlijk van het Rijksasyl ‘Veldzicht’ naar paviljoen Oldenkotte, één van de vele paviljoens op het terrein van de Christelijke Rekkensche Inrichtingen voor Zwakzinnigen bij Eibergen. Raakt bevriend met de directeur, L.H. Fontein, die op zijn beurt gaat onderhandelen over zijn invrijheidstelling. In het juni-julinummer van Den Gulden Winckel wijst Bertus Aafjes op ‘Achterberg en het a-poëtische woord’ (molecuul, krachtveld, m2). 30 juli: de Nieuwe Rotterdamsche Courant publiceert een beschouwing over Osmose door S. Vestdijk. oktober: Thebe verschijnt ‘Opgedragen aan Dr. A.L.C. Palies’. november: schenkt een handschrift van het gedicht ‘Bekeering’ aan L.H. Fontein, die hem aanraadt in de slotregel het woord ‘in’ te veranderen in ‘uit’. Onafhankelijk van die raad stelt Bert Bakker in een brief van 25 juli 1943 hetzelfde voor. De wijziging is opgenomen in de bundel Sintels, waarin het gedicht voor het eerst is gepubliceerd, voorjaar 1944. In het decembernummer van Criterium publiceert hij ‘Luchtaanval’ met de op de realiteit van de oorlogsjaren betrokken regels:
Sterke formaties luchtstrijdkrachten
vielen vannacht den vijand aan.
| |
1942maart: A. Marja, met wie hij daarna bevriend raakt, draagt diens bundel Zon en sneeuw aan hem op. 14 april: overlijden van zijn moeder. 16 april: eerste brief van Hendrik de Vries ‘... maar al uw latere bundels [sinds Afvaart] hebben diepe indruk op mij gemaakt. Ze zijn dunkt me zooveel waard als U er met uw ziel voor betaald hebt, en dat is niet weinig’. april: een officieel verzoek om de intramurale verpleging te wijzigen in een extramurale wordt ingediend bij het Ministerie van Justitie. 84
Handschrift van ‘Bekeering’ met de oorspronkelijke slotregel. 85
Zijn raadsman L.H. Fontein, directeur van de Rekkensche Inrichtingen. 86
Omslag van Thebe, oktober 1941. 87
Brief van 10 oktober 1942 door A. Roland Holst, die door de Duitse bezetter uit zijn huis was verdreven, over de bundel Thebe. | |
[pagina 27]
| |
Directeur
Van morgen heb ik hem zien fietsen door de lanen.
Zijn bril flikkerde in de zon.
Er schoot een scherpte door mijn ingewanden,
omdat hij mij gevangen houden kan
zo lang hij wil, want duizend wegen leiden
naar Rome, één verkeerd gekozen woord
staat nog dezelfde avond in 't rapport
en blijft bewaard tot aan het eind der tijden.
Onmacht en rechtloosheid ontbinden
de ziel, die langzaam onpersoonlijk wordt.
Zo zal ze beter passen in het blinde
systeem van kaarten, dat zijn tafel torst.
Verraden krachten richten zich op deze
mens met het enige tekort:
dat hij me zó lang zal genezen,
tot ik me op hem stort.
Erica, meinummer 1947
Blauwzuur, 1969
Brief van 10 oktober 1942 door A. Roland Holst, die door de Duitse bezetter uit zijn huis was verdreven, over de bundel Thebe.
Brief van 10 oktober 1942 door A. Roland Holst, die door de Duitse bezetter uit zijn huis was verdreven, over de bundel Thebe.
88
Paviljoen Oldenkotte (rechts), zijn nieuwe verblijf. 89
De directeur, L.H. Fontein, bij zijn fiets op het uitgestrekte terrein van de Rekkensche Inrichtingen. | |
[pagina 28]
| |
vervolg 1942 2 december: wordt ter observatie opgenomen in Rhijngeest, een zenuwinrichting te Oegstgeest, waar Prof. Dr. E.A.E.D. Carp en Dr. A.H. Fortanier hem in behandeling nemen. Krijgt wat meer bewegingsvrijheid. | |
1943januari: Jan Vermeulen, jong dichter en boekverkoper, brengt hem een bezoek in Rhijngeest. Samen bezoeken zij letterkundigen en uitgevers, bibliotheken en boekwinkels. april: gaat met Jan Vermeulen naar Klein Jagersteyn om alle verzen op te halen die daar waren achtergebleven. In de komende maanden selecteren zij uit deze gedichten de latere bundels Morendo, Sintels, Eurydice en Limiet. Officiële publikaties door en over Achterberg, zowel in boekvorm als in de vorm van bijdragen in periodieken, verdwijnen door het publikatieverbod als gevolg van de weigering van vooral scheppende kunstenaars (in tegenstelling tot de uitvoerende) zich te melden bij de Kultuurkamer, in september 1941 ingesteld door A. Seyss-Inquart, Reichskommissar van het bezette Nederlandse gebied. Lezingen, ook over de poëzie van Achterberg, worden binnenskamers gehouden. Vele uitgaven verschijnen clandestien of illegaal. juli: bij de Mansarde Pers, een reeks clandestiene uitgaven van Bert Bakker, C.A.B. Bantzinger en Fokko Tamminga, ondergedoken op de zolder van de drukkerij in Den Haag, verschijnen twee uitgaven van Achterberg met tekeningen door Bantzinger: een herdruk van ‘Ode’ onder de titel Huis met opdracht ‘Voor Gisela’, en een herdruk van de cyclus Reiziger ‘doet’ Golgotha met opdracht ‘Voor L.H. Fontein’ en onder het motto Je meurs de seuf au près de la fontaine (beginregel van een ballade van François Villon). Poseert voor Bantzinger. augustus: ontmoet opnieuw Cathrien van Baak uit Wageningen. 19 augustus: de Duitse bezetter arresteert zijn vriend Ed. Hoornik, die via het concentratiekamp Vught wordt overgebracht naar het vernietigingskamp Dachau. 23 augustus: verhuist met toestemming van het Departement van Justitie van Rhijngeest naar Eibergen, waar hij - onder de rook van de Rekkensche Inrichtingen - inwoont bij een echtpaar met vijf kinderen van wie vier nog thuis wonen. december: het eerste bock over zijn werk verschijnt, Gerrit Achterberg, De dichter van de sarcophaag, door Bertus Aafjes. 90
Rhijngeest, een zenuwinrichiing te Oegstgeest. 91
Twee clandestiene uitgaven, juli 1943. 92
Jan Vermeulen in diens werkvertrek, ± 1943. 93
Twee clandestiene uitgaven, juli 1943. 94
Fragment van een brief door Jan Vermeulen, leerling van de H.B.S. te Leiden, januari 1942. | |
[pagina 29]
| |
Spreekuurvoor doktoren en professoren in ziel en taal
God in den hemel, beesten van menschen
hebben mij in hun macht.
Zij komen samen ter conferentie
en spreken zacht
in gebroken talen, niet thuis te brengen;
maar ik schreeuw tegen ze, op zielsgezag,
een woord uit een oude grammatica:
dat ik godverdomme verga
en tot een vod lig te verslenzen.
Gramschap springt als een panter over
en mijn keel is een vat met bloed.
Een ziedende eb en vloed,
onmacht en haat tegen deze dooven,
die alleen in hun hooge hoed gelooven,
brandt in schuim over de tafel.
Binnen hun ijdele monologen
worden de woorden niet afgewogen
op kerngewicht en draagvermogen,
geboorte of richtingskracht,
maar gehuurde zinnen, te pas gebracht,
verhinderen de begripmatigheid,
waarop het redelijk inzicht wacht;
en de hoop is een krijtwit kind, dat lacht
tegen den roover, die het slacht.
Columbus, januari-februarinummer 1947
Blauwzuur, 1969
95
Eerste boek over Achterberg, met portret door C.A.B. Bantzinger, december 1943. 96
Titelblad met opdracht waaruit het aandeel van Jan Vermeulen bij de samenstelling van de bundel blijkt. | |
[pagina 30]
| |
vervolg 1943 29 december: deelt zijn uitgever, A.A.M. Stols, mee: ‘deze zomer schreef ik een bundel “Existentie”, met de onderafdeelingen: “Existentie” (voor A. Roland Holst), “Stof” (voor S. Vestdijk), “Embryo” (voor - - -)’. In een noot vermeldt bij dat het gaat om ‘± 70 verzen, nieuwe’. | |
194425 januari: uitvoerige brief van S. Vestdijk, waaruit blijkt dat Achterberg hem zijn nieuwe gedichten ter lezing had gestuurd. Vestdijk, die de poëzie van Achterberg vergelijkt met die van Marsman, schrijft: ‘Er was tenslotte niets persoonlijks meer dat hij bezweren moest, - bij u is er niets anders. Ik weet niet eens of ik u daarmee geluk kan wenschen; als dichter zeker wel, als mensch niet. Maar de poëzie eischt nu eenmaal menschelijke offers’. 17 februari: vertrekt van Eibergen naar Neede, waar hij - in overleg met de directeur van de Rekkensche inrichtingen - inwoont bij een kinderloos echtpaar; in oktober voegt Cathrien van Baak zich bij hem. Pasen: zoekt Vestdijk op in diens woonplaats, Doorn. april: Meisje, gedrukt en verlucht door H.N. Werkman, verschijnt met opdracht ‘Voor de stralende’. voorjaar: Sintels verschijnt met opdracht ‘Voor A. Marja’. mei: Morendo verschijnt met opdracht ‘Voor de zuivere’ (de vrouwennaam Catharina is afgeleid van het Griekse katharos = rein, zuiver). augustus: Eurydice verschijnt met opdracht ‘Voor Bertus Aafjes’. | |
194510 april: Adriaan Morriën nodigt hem uit aan het naoorlogse Criterum mee te werken. 20 mei: terugkeer in Nederland van Ed. Hoornik, die het vernietigingskamp Dachau heeft overleefd. mei-juni: gaat samen met Cathrien van Baak inwonen bij de familie Wagenvoorde in één van de beide pastorieën van de Hervormde Gemeente te Neede. 6 juni: brief aan zijn uitgever A.A.M. Stols, waarin hij onder meer meedeelt dat hij de bundel Existentie met de onderafdelingen ‘Existentie’, ‘Stof’ en ‘Embryo’ wil ‘hergroepeeren en/of wijzigen’: ‘Intusschen schreef ik een honderdtal nieuwe verzen’. oktober: begint uit te kijken naar een werkkring, waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. 97
De clandestien uitgegeven bundel Meisje met ontwerp van H.N. Werkman, april 1944. 98
Clandestiene uitgave, verzorgd door A. Marja, voorjaar 1944. 99
Rijmprent, uitgegeven door A. Marja en getekend door diens vrouw G.A. Kuiper, januari 1944. 100
Ongedateerd bedankbriefje van Hendrik de Vries voor een exemplaar van Eurydice: ‘... deze titel ziende, verbaas ik mij zeer, niet eerder in verband met U aan de Orfeus-legende te hebben gedacht’. | |
[pagina 31]
| |
101
Clandestiene uitgave, samengesteld door Jan Vermeulen, mei 1944. 102
Clandestiene uitgave, augustus 1944. 103
Fragment van een incompleet bewaard gebleven brief aan S. Vestdijk, waaruit blijkt dat Achterberg hem in de hongerwinter af en toe wat eten bezorgt. 104
Begin van een brief aan Donkersloot: ‘Is het misschien mogelijk tesamen een tijdschrift op te richten (er zijn er al veel, ja) genaamd “Orpheus”’.
Veewagen 1945
Hoe kwam ik weer in mijn dijen te staan?
Ik stond vastgeschroefd op mijn tenen.
Er drong een juffrouw tegen mij aan.
Het heeft bijna liefde geschenen.
Ik was er misschien nog op in gegaan,
doch mijn buik brak boven mijn benen.
Een mijnheer zei tot een vreemde mijnheer:
mag ik u eventjes plagen.
En hij nam twee centimeter meer,
ten koste van de hele wagen.
Dat duurde drie dagen. De geest hing neer
in rafels, die rafels kregen.
Ik ging middendoor, maar het deed geen zeer,
want de anderen hielden het tegen.
Ik keek tussen kragen en achter in ogen
en zag het leven aan vel en vernis.
Wij voelden ons in elkander bedrogen
tot op het canvas, geen vlees en geen vis,
maar borende botten en ellebogen,
een massa, waarin de mens een logen
en stuk voor stuk ongelukkig is.
En de wielen joegen over de rails....
Naar Ressen-Bemmel, naar Ressen-Bemmel.
Als je m'n vader ziet, vertel hem:
ik ben naar Ressen-Bemmel geweest.
Van Ressen-Bemmel naar Kostverloren.
Wij konden de conducteur niet horen.
De machinist was te ver naar voren.
Wij hebben hem onderweg verloren.
God hebbe zijn ziel in Hellendoorn.
God hebbe zijn geest in Endegeest.
Van Ressen-Bemmel naar Bergen-Belzen.
Zou je m'n zuster willen omhelzen?
Ga heimelijk naar mijn huis en meld ze:
in Bergen-Belzen wacht ons het beest.
Podium, oktobernummer 1947 (t/m regel 22)
Hoonte, 1949
| |
[pagina 32]
| |
194619 januari: in Vrij Nederland verschijnt een protest van Bertus Aafjes, M. Vasalis en Ed. Hoornik tegen de beslissing van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde waarbij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1945 toegekend werd aan Ida G.M. Gerhardt en niet aan de dichter Achterberg. Mr. Joan Stakenburg stelt duizend gulden ter beschikking voor een - eenmalig - uit te reiken Pinksterprijs. De boekverkoper en uitgever A.A. Balkema zal een tentoonstelling houden en een bibliofiele bundel uitgeven waarvan de opbrengst integraal aan de dichter ten goede komt. april: de bundel Limiet verschijnt met opdracht ‘Voor Mr Jan Thomassen’, particulier secretaris van Prins Bernhard en één van de bewonderaars van zijn werk, die hem al in oktober 1941 een uitvoerige brief had geschreven. april: de bundel Stof verschijnt met opdracht ‘Voor S. Vestdijk’ en voorzien van een citaat uit een werk van [Dr. Georg] Pfeffer: ‘... ein unendlich kurzes Ich-gefühl, von dem zweiten Aufblitzen der Individualität getrennt durch die Nacht der absoluten Individualitätslosigkeit’. mei: het weekblad De Vrije Katheder nodigt een aantal vooraanstaande dichters, onder wie Achterberg, uit tot het schrijven van tijdgedichten ‘waarin met hartstocht wordt gepleit vóór de zaak van het Spaanse volk’ en ‘tegen het bewind van Franco’. De redactie publiceert in het nummer van 17 juli twee sonnetten uit de cyclus ‘Terreur’; de andere twee worden opgenomen in Tijd en Taak, 11 januari 1947. 27 mei: uitreiking van de Pinksterprijs, tentoonstelling van zijn werk en verschijning van de bundel Radar met opdracht ‘Voor Anthonie Donker’ (Prof. Dr. N.A. Donkersloot) in het Huys aan de Drie Grachten, boekwinkel van A.A. Balkema te Amsterdam. Bertus Aafjes opent de bijeenkomst en Achterberg leest uit zijn werk. Leert die dag vele dichters en andere letterkundigen en kunstenaars kennen. juni: Sphinx verschijnt met een omslagtekening van C.A.B. Bantzinger en met opdracht ‘Voor Bert Bakker’. 105
Brief van Ed. Hoornik, waarin hij de Pinksterprijs en de tentoonstelling bij Balkema in het vooruitzicht stelt. 106
Mr. Joan Stakenburg, de ‘goed-gesitueerde’ vriend van Hoornik, later ook van Achterberg zelf. | |
[pagina 33]
| |
107
Limiet, Stof, Radar en Sphinx, vier bundels, verschenen tussen april en juni 1946.
Limiet, Stof, Radar en Sphinx, vier bundels, verschenen tussen april en juni 1946.
Limiet, Stof, Radar en Sphinx, vier bundels, verschenen tussen april en juni 1946.
Limiet, Stof, Radar en Sphinx, vier bundels, verschenen tussen april en juni 1946.
108
Brief van Jan Kassies, die hem uitnodigt lezingen over literatuur te houden.
Code
De levenskracht die gij eenmaal bezat
verdeelt zich nu over het a b c.
Ik combineer er sleutelwoorden mee
en open naar uw dood het zware slot.
Het is, in 't vers, de figuratie: God,
te vinden met de letters g-o-d,
in deze volgorde, maar niet per se,
ook andere formaties kunnen dat.
Iedere serie, elke schakeling,
uit welke taal genomen, is geschikt,
zoolang ze in de juiste spanning staat.
De dichter, onder 't schrijven, weegt en wikt,
op dood en leven een schermutseling,
totdat de deur eindelijk opengaat.
Voor het eerst gepubliceerd in:
En Jezus schreef in 't zand, 1947
| |
[pagina 34]
| |
vervolg 1946 27 juni: treedt te Neede in het huwelijk met Johanna Catharina van Baak. Het huwelijk wordt niet in de kerk, maar tijdens het bruiloftsmaal ‘ingezegend’ door hun vriend Ds. M.J. Wagenvoorde. Het echtpaar betrekt de bovenverdieping van de Mariahoeve in Neede; de benedenverdieping wordt bewoond door de eigenaars, het echtpaar Osterhaus. 8 juli: herhaling van de tentoonstelling over zijn werk bij Boekhandel Broese in Utrecht. Prof. Dr. N.A. Donkersloot houdt een inleiding en Achterberg leest voor uit zijn werk. 8 augustus: woont met zijn vrouw in Groningen en Paterswolde een feest bij ter ere van de vijftigste verjaardag van Hendrik de Vries. 9 augustus: wordt door het Ministerie van O.K. & W. aangesteld als medewerker van het Dialectenbureau van Dr. P.J. Meertens; de werkzaamheden kan hij thuis verrichten. augustus: Energie verschijnt met opdracht ‘Voor Jan Vermeulen’. Als motto is een citaat afgedrukt uit het Handboek van het moderne denken, deel I, blz. 276, door Dr. H.A. Kramers: ‘Dat mogelijkerwijze ons nog onbekende energievormen en transformaties van energie bestaan, is niet uitgesloten...’. oktober: lid van het P.E.N. Centrum voor Nederland. november: Existentie verschijnt met opdracht ‘Voor A. Roland Holst’. Als motto zijn twee citaten afgedrukt uit Sein und Zeit van Martin Heidegger: Der Tod ist eine Seinsmöglichkeit, die je das Dasein selbst zu übernehmen hat. En: Das Dasein behütet sich, vorlaufend, davor, hinter sich selbst und das verstandene Sein-können zurückzufallen und ‘für seine Siege zu alt zu werden’ (Nietzsche). De tweede afdeling in Existentie is getiteld Zestien, die de cyclus ‘Zestien’ I - V bevat, alsmede twaalf gedichten, met opdracht ‘Voor Bep’. Als motto is een citaat uit Mei van Herman Gorter afgedrukt:
Balder en Mei, dat was een schoone droom.
Als dat geworden was, dan konden loom
Wij allen nederzitten en wel sterven
Alle demonen;..
november: zijn eerste verzamelbundel verschijnt onder de titel Cryptogamen. De bundel bevat Eiland der ziel, Dead End, Osmose en Thebe, alle sinds lang uitverkocht. 109
Stofomslag van zijn eerste verzamelbundel, november 1946. 110
Op zijn trouwdag. Links zijn vader. 111
Het bruidspaar met de beide getuigen Bert Bakker en Ed. Hoornik en de dichter.Martinus Nijhoff in de tuin van de pastorie te Neede. | |
[pagina 35]
| |
Bruiloft
Voor Miesje Bouhuys
Het is een bruiloft; allen bij elkaar.
Het ouderhuis zit vol nieuwe gezichten,
die tussen de van ouds bekende oplichten
als vreemde rozen in een rozelaar.
Een ogenblik verpozen bij 't altaar
de bruidegom en bruid om Gods gerichten
over te nemen, bijbel, ring en plichten
en dan is dit gedeelte kant en klaar.
Nu gaat de dans beginnen, wijn en zang
stromen elkaar voorbij in milde kelen,
vreugde verbreedt zich tot egaal geluk.
Familie duurt een mensenleven lang.
Door deze avond trekt het grote telen
waaraan wij zijn te danken, stuk voor stuk.
Het Woord, herfstnummer 1948
Hoonte, 1949
112
Handschrift van ‘Vervulling’, voor het eerst gepubliceerd in Existentie, november 1946. 113
Brief van Mr. H.J. Reinink, secretaris-generaal onder Minister Dr. J.J. Gielen (neerlandicus en paedagoog) en een maand daarvoor nog onder Minister Prof. Dr. G. van der Leeuw (theoloog), die bevriend was met Prof. Dr. N.A. Donkersloot, Martinus Nijhoff en Dr. G.W. Oberman, die allen voor Achterberg in het krijt waren getreden. Jaar na jaar wordt de - tijdelijke - aanstelling verlengd. 114
Brief van zijn oude psychiater, Dr. A.L.C. Palies: ‘Ik heb mij erin verheugd U zoo stralend te zien, zooals ik eigenlijk U niet kende’. 115
Energie en Existentie, verschenen in augustus en november 1946. 115
Energie en Existentie, verschenen in augustus en november 1946. | |
[pagina 36]
| |
1947januari: ontvangt een uitnodiging, waarop hij niet ingaat, van de weduwe van H. Marsman en de uitgever Meulenhoff om - samen met A. Vigoleis Thelen - de derde biografie door Pascoaes te vertalen (de andere twee waren door Thelen en Marsman vertaald). april: En Jezus schreef in 't zand verschijnt met opdracht ‘Voor Dr. G.W. Oberman’. 10 mei: zijn eerste ‘prozastukje’ verschijnt in Vrij Nederland, geschreven naar aanleiding van een enquête over de spelling. zomer: zijn tweede en laatste ‘prozastukje’ verschijnt in Pen en penseel, bijzonder nummer van Critisch Bulletin, geschreven naar aanleiding van een enquête over ‘Schrijvers over schilders’. juni: verschijning van de bundel Doornroosje met opdracht ‘Voor Sneeuwwitje’ en met twee citaten als motto. Het eerste luidt: ‘Zal het begrip leven wellicht een differentiatie moeten ondergaan, zó dat het kwaliteitsverschil tussen de verschillende hiërarchieën van leven niet geringer is, dan dat hetwelk tussen leven en niet-leven bestaat?’ H.A. Kramers: Ensie I, blz. 145. Het tweede luidt: ‘Gaan wij thans echter nog één stap verder .... Welnu, dan kunnen wij ook Bohr's gedachte uitbreiden en vragen: zijn aan den eenen kant alle physisch-chemische verschijnselen en processen en aan den anderen kant de vele en velerlei verschijnselen, die uitingen zijn van hetgeen wij leven plegen te noemen, complementaire aspecten van één en dezelfde met reden veronderstelde realiteit?’ Dr. J.H.F. Umbgrove: Leven en materie, blz. 122. juli: Gerrit Borgers nodigt hem uit toe te treden tot de vaste kring medewerkers van Podium. 26 juli: publiceert het sonnet ‘Werkster’ in Vrij Nederland met opdracht ‘voor ds Buskes’. augustus: het kindje dat het echtpaar Achterberg verwachtte, leeft slechts enkele uren. Het gedicht ‘Kindergraf’ is aan deze gebeurtenis gewijd. 116
Omslagen van drie tijdschriftafleveringen waarin voor het eerst gedichten van Achterberg verschenen. 117
Omslagen van drie tijdschriftafleveringen waarin voor het eerst gedichten van Achterberg verschenen. 118
De Mariahoeve in het dorp Neede, gelegen in de buurtschap Hoonte in de Gelderse Achterhoek, september 1947. 119
Met zijn vrouw en een nichtje van zijn vrouw bij het kippenhok op de Mariahoeve, rechts de veestal, zomer 1948. | |
[pagina 37]
| |
Hoonte
Vlak voor de ramen staat het boomtheater.
Insecten trekken strepen langs de ruit
en vlinders buit'len om elkanders buit.
Een dikke duif vliegt in de groene krater
van bladeren, een duiker onder water,
en komt er aan de andre kant weer uit.
Het leven, tegen dit decor gestuit,
wordt speeltoneel terwijl ik kijk en staat er.
Ik heb van de natuur nog nooit genoten
als hier op Hoonte in de Achterhoek.
Mariahoeve heet het hooge huis.
Hier krijgt het oogenblik voldoende grootte
en achtergrond, een eeuwig open doek
voor de verbeelding van het paradijs.
Criterium, januarinummer 1947
Hoonte, 1949
120
Dr. P.J. Meertens, bij wie hij zijn werk voor het Dialectenbureau inlevert, in diens werkkamer in een oude school aan de Nieuwe Hoogstraat te Amsterdam. 121
Eén van de vele bladen ingeleverd bij het Dialectenbureau. 122
Zijn eerste ‘prozastukje’, Vrij Nederland, 10 mei 1947. 123
Zijn tweede en laatste ‘prozastukje’, opgenomen in Pen en Penseel met de gedichten ‘Hercules Seghers’, ‘Jan Toorop’, ‘Willink’, ‘Bendien’ en ‘Vincent’, zomer 1947. 124
Omslagen van drie tijdschriftafleveringen waarin voor het eerst gedichten van Achterberg verschenen. | |
[pagina 38]
| |
vervolg 1947 9 september: bezoek van de uitgever Bert Bakker en de fotografe Emmy Andriesse, die een reeks foto's maakt op de Mariahoeve voor een te verschijnen bundel opstellen over Achterberg. 12 november: W.F. Hermans nodigt hem uit werk in te leveren bij Criterium. In het novembernummer van Podium publiceert Paul Rodenko zijn eerste stuk over Achterberg, ‘Don Quichot in het schimmenrijk’; aan het slot bespreekt hij de opdrachten en motto's voor in de bundels. (Op Hoonte na neemt Achterberg in geen der volgende bundels een motto op en op een tweetal na verschijnen zijn bundels, ook de herdrukken, zonder opdracht). Bij de publikatie van een vijftal gedichten in het decembernummer van Podium deelt hij in een noot mee: ‘Uit de binnenkort te verschijnen bundel Asyl’. Eerst zeven jaren na zijn dood is deze bundel verschenen onder de laatst door hem bedachte titel Blauwzuur, 1969. | |
1948mei: het tweede boek over zijn werk verschijnt, de bundel Commentaar op Achterberg, Opstellen van [tien] jonge schrijvers over de poëzie van Gerrit Achterberg, verzameld door Fokke Sierksma en met beeldcommentaar door Emmy Andriesse. Een door de uitgever, Bert Bakker, te organiseren symposion rondom dit boek, te houden tijdens een weekend onder leiding van Martinus Nijhoff, vindt op verzoek van Achterberg niet plaats. 16 juni: verkozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 31 juli: in Vrij Nederland verschijnt ‘Water uit de rots’, een gehele pagina gewijd aan de poëzie van Achterberg door Ed. Hoornik. 15 november: de redactie van Ad Interim ziet zich genoodzaakt het gedicht ‘Sexoïde’ te weigeren. herfst: eerste medewerking aan het tijdschrift Het Woord onder redactie van Gerard Diels, Jan G. Elburg, Ferdinand Langen, Hans Redeker, Koos Schuur, Bert Schierbeek, Nico Verhoeven en Bert Voeten. In Canada verschijnt Coming after, An anthology of poetry from the Low Countries, by Adriaan J. Barnauw, waarin voor het eerst werk van Achterberg in vertaling is opgenomen. Bij zijn poëzie raken in de loop van de jaren allerlei vertalers betrokken; onder zeer velen: Dolf Verspoor (Frans), Robert Wolfgang Schnell (Duits), James Brockway en James S Holmes (Engels), Francisco Carrasquer (Spaans). 125
Met de dichter en essayist Paul Rodenko in Neede, zomer 1947. 126
De eerste aflevering van Het Woord waarin werk van Achterberg verscheen. 127
Brief van Paul Rodenko, onder meer over Achterbergs lijfspreuk ‘Wat niet goed is, is niet geschreven’ (‘Ik hoop te mogen hopen op het vers’ luidt het slot), die hij als motto boven zijn gedicht ‘Gerrit Achterberg’ wil plaatsen: ‘omdat daarin alles is uitgedrukt, wat niet rationeel - dus niet in proza - is uit te drukken’. 128
Bij de hooiberg op de Mariahoeve en achter zijn werktafel, september 1947. | |
[pagina 39]
| |
129
Bij de hooiberg op de Mariahoeve en achter zijn werktafel, september 1947. 130
De brief over het gedicht ‘Sexoïde’ van Jaap Romijn, kennelijk geschreven mede namens zijn mederedacteuren Bertus Aafjes, C.J. Kelk, Emmy van Lokhorst en Gabriël Smit. 131
Stofomslag Henk Krijger, mei 1948.
Sexoïde
Ik ben een man geworden met twee lijven,
nl. dat van mij en van mijn vrouw.
Als ik het voor het zeggen hebben zou
moesten zij eeuwig bij elkander blijven
en buiten in de nacht de engel dauw;
moest ik het argloos kunnen nederschrijven...
Na enkle diepe schokken doet zich blauw
gelukkig licht bij haar naar binnen drijven.
Sperma en sterren zilveren dooreen.
De hemel valt met vlagen door ons heen,
maar laat mij in mijn beenderen alleen.
Kind dat geboren wordt, ik ken u niet.
Wij zijn elkanders omgekeerd verschiet.
Tussen ons staan twee borsten van graniet.
De Vlaamse Gids, meinummer 1952
Cenotaaf, 1953
| |
[pagina 40]
| |
19497 februari: tekent het contract voor Sneeuwwitje, eerste bundel bij Querido N.V., die voortaan zijn belangrijkste uitgever zal zijn. Raakt bevriend met de directie, eerst met het echtpaar Fred von Eugen en Alice van Nahuys, later met het echtpaar Reinold Kuipers en Tine van Buul. april: eerste reis naar het buitenland. In gezelschap van zijn vrouw en het echtpaar Jim en Chetty ter Kuile uit Neede rijdt hij per auto via Nancy en Lyon naar Nîmes en vandaar langs de kust naar Fréjus. Beelden, onderweg opgedaan, zijn verwerkt in een zestal gedichten in Mascotte. In de rubriek De Proppenschieter van het juni-juli-nummer van Podium verschijnt een kritiek van Hendrik de Vries ‘Sierksma over Achterberg’, waarin hij de bezwaren verwoordt die hij - alsook Achterberg zelf - heeft tegen Sierksma's bijdrage ‘Poëzie als ernst’ in Commentaar op Achterberg. september: de bundel Hoonte verschijnt met als motto het gedicht ‘Afgelegen’ door Anthonie Donker met de beginregel: In Hoonte - een naam van hars en hout -. In het novembernummer van Podium verschijnt het gedicht ‘Gerrit Achterberg’ I en II door Paul Rodenko. november: de bundel Sneeuwwitje verschijnt. | |
195020 mei: toekenning van de Staatsprijs voor Letterkunde (P.C. Hooftprijs) 1949 voor zijn bloemlezing En Jezus schreef in 't zand. Het was de eerste maal dat deze, in 1947 ingestelde, jaarlijkse prijs (afwisselend voor scheppend proza, voor essayistisch of beschouwend proza en voor poëzie) werd toegekend aan een dichter. Aan de bekroning is een bedrag van 2500 gulden verbonden. 22 mei: uitreiking van de prijs op het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen door de Staatssecretaris Mr. J.M.L. Th. Cals aan Gerrit Achterberg in tegenwoordigheid van diens vrouw, de leden van de jury, Dr. N.R.A. Vroom, hoofd afdeling Kunsten, Victorine Hefting, directrice van de Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten van 's-Gravenhage en de uitgever van de bekroonde bundel Bert Bakker. 13 juni: toekenning van de literatuurprijs D.-1949 der Gemeente Amsterdam voor het gedicht ‘Afreis’, opgenomen in het meinummer 1948 van Criterium. Het aan de bekroning verbonden bedrag is 125 gulden. De beoordelingscommissie bestond uit: Mr. J.C. Bloem, Mr. H.W.J.M. Keuls en A.L. Sötemann. 132
Omslag met tekening door Bertram A. Th. Weihs, april 1947. 133
Omslag van Doornroosje, juni 1947. 134
Met zijn vrouw en het echtpaar Jim en Chetty ter Kuile op reis in Frankrijk, april 1949. In de sneeuw en op de Promenade in Cannes. 135
Het juryrapport, 15 mei 1950. | |
[pagina 41]
| |
Het juryrapport, 15 mei 1950.
136
Met zijn vrouw en het echtpaar Jim en Chetty ter Kuile op reis in Frankrijk, april 1949. In de sneeuw en op de Promenade in Cannes. 137
Omslag met ontwerp van Dieuwke Aalbers-Kollewijn, september 1949. 138
Omslag van Sneeuwwitje, november 1949. 139
Uitreiking van de Staatsprijs voor Letterkunde; Mr. J.M.L.Th. Cals overhandigt de oorkonde aan Achterberg.
Afreis
Dat het hier dag zal worden zonder mij...
Over een uur zit ik tussen de wielen
al de genegenheden te vernielen,
die bij mij staan te wachten aan weerszij.
De bomen ruisen eenzaam in de rij
buiten het raam; roze kastanjes vielen
vannacht in 't gras; de donkere profielen
van dingen in de morgen komen vrij.
Maar door mijn hoofd trekt langzaam al de reis,
die waanzin is: waar zou het anders zijn
dan in dit barnstenen, glaciale licht,
de bruine vroegte van een paradijs?
Ik maak mij klaar in trance en voor de schijn
sluit ik de voordeur en het landhek dicht.
Criterium, meinummer 1948
Hoonte, 1949
| |
[pagina 42]
| |
vervolg 1950 oktober: logeert met zijn vrouw enige tijd bij Simon Vinkenoog in Parijs. november: in Groningen verschijnt in dertig exemplaren de rijmprent ‘Woord’, een kwatrijn uit Limiet, met de hand verlucht door Siep van den Berg. Verschijning van de bundel Mascotte. december: Manuel van Loggem publiceert Oorsprong en noodzaak, het derde boek over het werk van Achterberg. | |
195131 maart: de drieëntwintigjarige Harry Mulisch vraagt toestemming een regel uit ‘Werkster’ als motto te mogen voeren in een roman die hij aan het schrijven is. In oktober 1952 stuurt hij hem zijn debuut, Archibald Strohalm, met het motto: symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods - en een met de hand geschreven opdracht: Aan Gerrit Achterberg, de grootste dichter ter wereld, wiens woorden de eerste zijn van dit boek! september: verschijning van zijn tweede verzamelbundel, Oude cryptogamen, bevattende Afvaart, Morendo, Inertie (hier voor het eerst gebundeld), Sintels, Radar, Stof en Sphinx. herfst: brengt een bezoek aan Martinus Nijhoff, in Den Haag, aan wie hij de Ballade van de gasfitter laat lezen, die op dat moment uit acht gedichten bestaat. Nijhoff, die behoefte heeft aan uitbreiding van de cyclus, schrijft hem enkele maanden later: ‘Ik heb de ballade deze avond twee maal gelezen en ik ben er verrukt van. Zo is het goed, Gerrit. Je hoeft er niets meer aan te doen’. | |
1952april: in Montpellier verschijnt Matière, een vertaling van de bundel Stof door Henk Breuker, F.-J.Temple en F. Cariés. juni-juli: reist met Ed. Hoornik in de auto van Martinus Nijhoff, bestuurd door diens zoon en tijdens de rit in gezelschap ook van diens vriend, naar Morzine in de Haute-Savoie. Hoornik, gewend verzen te schrijven aan een (café)tafeltje ter zijde van anderen, maar toch in gezelschap, is geïnspireerd, Achterberg niet. De reis wordt voortijdig afgebroken en zijn vrouw haalt hem in Parijs van de trein. 140
Met Simon Vinkenoog in Parijs, oktober 1950. 141
Uitnodiging van Simon Vinkenoog voor een logeerpartij in Parijs, 23 augustus 1950. 142
Omslag van Mascotte; november 1950. 143
Met Ed. Hoornik voor het geboortehuis van Rimbaud in Charleville, juni 1952. | |
[pagina 43]
| |
Cartering
Het witte van de kaart gaat voor ons open.
Een vage aardrijkskunde krijgt bestand.
Schaal 1: 1 ontwikkelt zich het land
met zijn verkeersaders en spoorwegknopen.
Wij volgen wegennet en waterlopen;
zijn opgenomen in het ver verband
van tegenligger, toren en passant,
als stippen uit de horizon geslopen.
Diep onderweg over Europa heen
welven wij langzaam met de aarde mee.
Alles komt overal waar het moet zijn.
De cartograaf zoekt naar een pen zo fijn,
dat hij ons in kan vullen en daarmee
bij God niet doen ontbreken, een voor een.
De Vlaamse Gids, juninummer 1953
Autodroom, 1954
144
Kladhandschrift van ‘Cartering’, sonnet, gepubliceerd in De Vlaamse Gids, juni 1952, onder redactie van onder meer: Karel Jonckheere, Herman Teirlinck en Jan Schepens (redactiesecretaris). 145
Met Ed. Hoornik in Morzine, juni 1952. 146
Slot van de brief van Harry Mulisch, 31 maart 1951. 147
Stofomslag van zijn tweede verzamelbundel, september 1951. | |
[pagina 44]
| |
vervolg 1952 zomer: Hendrik de Vries en zijn vrouw sluiten de lange rij bezoekers die in de afgelopen jaren voor korte of lange tijd op de Mariahoeve te gast zijn geweest. augustus: maakt kennis met Ds. J.T. Doornenbal, predikant van de Nederlandse Hervormde gemeente in Oene. oktober: logeert, met korte onderbrekingen, met zijn vrouw tot maart 1953 bij Daisy Wolthers in Den Haag, waar zijn Ode aan den Haag ontstaat. Van hier uit begint het zoeken naar een huis, wat dichter bij de vrienden in ‘Holland’. In verband met de jaarlijkse opdrachten aan letterkundigen hebben Mr. M. Nijhoff en Bert Bakker, die op de hoogte zijn van het feit dat Achterberg werkt aan zijn Ballade van de gasfitter, een bespreking met Dr. N.R.A. Vroom, Hoofd afdeling Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Om Achterberg in staat te stellen de aan de opdracht verbonden gelden (800 gulden) in ontvangst te nemen, wordt besloten hem de opdracht te verlenen tot ‘het schrijven van een cyclus gedichten over het ambacht’. Op 22 december wordt deze opdracht officieel bekrachtigd. | |
195326 januari: overlijden van de dichter Martinus Nijhoff in diens huis in Den Haag. 30 januari: woont met zijn vrouw de begrafenis van Nijhoff op Westduin bij tijdens de hevige en zeer langdurige Noordwester orkaan, die anderhalve dag later zou leiden tot de watersnood-ramp. april: het eerste nummer van Maatstaf verschijnt met een vijftal bijdragen in memoriam-Nijhoff, waaronder ‘Begrafenis op Westduin’ (later gewijzigd onder de titel ‘Teraardebestelling’). 9 mei: levert het manuscript van Ballade van de gasfitter in bij Mr. J.M.L.Th. Cals, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die hem op 7 juli met betrekking tot de verleende opdracht laat weten: ‘Het verheugt mij dat U hieraan naar behoren heeft voldaan’. 148
Met het echtpaar Hendrik de Vries uit Haren (Gr.) op de oprijlaan naar de Mariahoeve, zomer 1952. 149
Omslag van het eerste nummer van Maatstaf, waarin van Achterberg zeven gedichten zijn opgenomen, april 1953. 150
Brief van Martinus Nijhoff van 15 januari 1952 over het manuscript van Ballade van de gasfitter. | |
[pagina 45]
| |
151
Stofomslag van de herdruk van zijn eerste verzamelbundel, juni 1953. 152
Omslag van Cenotaaf, october 1953. 153
Kladhandschrift van ‘Innemee’ (naam van een Haagse begrafenisonderneming), een sonnet opgenomen in Ode aan den Haag. 154
Omslagen van Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag, beide uit november 1953. 155
Omslagen van Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag, beide uit november 1953. 156
Kladhandschrift van ‘Begrafenis op Westduin’, gebundeld in Cenotaaf.
Innemee
Ze worden hier begraven met een haast
alsof de dood hen op de hielen zit.
En wat een buitenman het meest verbaast
is dat de stoet bijna geen staart bezit;
natuurlijk weer een ver familielid
waarmee men even naar de groeve raast
om gauw terug te wezen van de rit,
want ieder blijft zichzelf het allernaast.
Bij ons luiden ze urenlang de klok.
Een kind beseft wat te gebeuren staat.
Men schaart zich achter 't lijk in diepe stilte.
En lang daarna hangt in het dorp een kilte,
die iemand door de schouderbladen gaat;
als het herstellen van een zware schok.
Maatstaf, septembernummer 1953
Ode aan den Haag, 1953
| |
[pagina 46]
| |
vervolg 1953 5 mei: vestigt zich in Leusden, Molenhoekje 3. In de komende jaren bezoekt hij ‘incognito’ twee maal per week de leeszaal van de Openbare Bibliotheek in Amersfoort. Maakt met zijn vrouw fietstochten in de omgeving. Spreekt af en toe zijn vader en andere familieleden die in het nabijgelegen Langbroek en Doorn wonen. Is een geziene gast op de pastorie in Oene, waar hij Ds. J.T. Doornenbal opzoekt. Zoekt Carel J.E. Dinaux op, die in Heerde woont. Reist af en toe naar ‘Holland’ voor ontmoetingen met vrienden uit de literatuur. juni: verschijning van de herdruk van zijn eerste verzamelbundel, Cryptogamen. Ontvangt bezoek van de drie vertalers van Stof. oktober: de bundel Cenotaaf verschijnt. november: Ballade van de gasfitter (een cyclus van veertien sonnetten) en Ode aan den Haag (een cyclus van vijftien sonnetten) verschijnen tegelijkertijd. In elke cyclus komt één ‘sonnet’ voor dat één regel meer telt dan de gebruikelijke veertien. | |
1954maart: verschijning van de bundel Autodroom met opdracht ‘Aan Eddy Hoornik’. oktober: zijn derde verzamelbundel, Cryptogamen III, verschijnt. 24 juni: Dr. Victor E. van Vriesland publiceert in het Algemeen Handelsblad zijn bijdrage over ‘Het experiment van Gerrit Achterberg en dat van de jongeren’. 1 november: toekenning door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam van één der beide Poëzie-prijzen-1954 voor zijn bundel Ballade van de gasfitter. Aan de bekroning is een bedrag van duizend gulden verbonden. Een gelijke prijs wordt toegekend aan Pierre Kemp. Juryleden zijn: D.A.M. Binnendijk, Ed. Hoornik en Harry Mulisch. 157
Achterzijde van het huis in Leusden; de balkonkamer rechts boven is zijn werkvertrek. 158
Brief van Ds. J.T. Doornenbal over een voordracht over het werk van Achterberg, 14 juli 1953. 159
Omslag van de vertaling van Stof, Montpellier 1952. 160
Met zijn vrouw en twee van de drie vertalers van Stof (de derde maakt de foto) in de huiskamer. | |
[pagina 47]
| |
161
Ds. J.T. Doornenbal in ambtsgewaad. 162
Kladhandschrift van ‘Grint’, sonnet, opgenomen in Podium, maart-april-nummer 1952, Cenotaaf, 1953. 163
Omslag van Autodroom, maart 1954. 165
Stofomslag van zijn derde verzamelbundel, oktober 1954. 164
Slot van het artikel ‘Het experiment van Gerrit Achterberg en dat van de jongeren’ door Dr. Victor E. van Vriesland in het Algemeen Handelsblad van 24 juni 1954.
Komaf
Vertoeven in familie voor een keer.
Wij zitten om de tafel bij elkaar.
Hetzelfde woordgebruik en handgebaar
komen nog altijd op hetzelfde neer.
Ik moet voorzichtig zijn of ben alweer
van vroeger en voortdurend in gevaar
dupe te worden van de evenaar
die alles afweegt op een vast weleer.
Ik wil niet meer. Het heeft te lang geduurd.
De wereld schoof zich tussen toen en nu.
Zo luchtig mogelijk ga ik vertrekken.
Om niet voortijdig argwaan op te wekken
zeg ik in 't dode idioom aju
en fiets hermetisch door de strenge buurt.
Maatstaf, juni-julinummer 1955
Vergeetboek, 1961
| |
[pagina 48]
| |
1955maart: verschijning van Voorbij de laatste stad, Een bloemlezing uit het gehele oeuvre van Gerrit Achterberg, samengesteld en ingeleid door Paul Rodenko. Vindt de inleiding op deze uitgave, een Ooievaarpocket die druk op druk beleeft, verhelderend voor zijn dichterschap. 16 april: feestelijke uitreiking van de Gemeenteprijzen-1954 door de Burgemeester van Amsterdam, Mr. Arn. J. d'Ailly, in de aula van het Stedelijk Museum. 20 mei: viert zijn vijftigste verjaardag te midden van vrienden en bewonderaars die hem gezamenlijk drie geschenken aanbieden: het Liber Amicorum met gedichten en overpeinzingen, tekeningen en aquarellen van een zeventig kunstenaars, gevolgd door kaartjes met over de honderd handtekeningen van hen die hem het tweede geschenk, een reis naar Rome (dáárheen ging hij niet), aanboden en ten slotte een diner in Hotel De Lage Vuursche te Lage Vuursche. De door A. Roland Holst gehouden tafeltoespraak werd afgedrukt in het juni-julinummer van Maatstaf. 15 juni: de automatische verlenging van de juridische maatregel waarbij hij ter beschikking van de regering bleef, wordt officieel opgeheven. 20 augustus: met het oog op de herdenking van het geboortejaar van Rembrandt (1606) wordt een aantal letterkundigen, onder wie Achterberg, door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen uitgenodigd een opdracht ‘tot het schrijven van een gedicht over Rembrandt’ te aanvaarden. Vestdijk neemt de opdracht aan (Rembrandt en de engelen), Achterberg niet. november: verschijning van Ed. Hoorniks Achter de bergen, met opdracht ‘Voor Gerrit Achterberg’, een gedichtencyclus volgens het colofon ‘ontstaan na een reis met Gerrit Achterberg door de Haute Savoie in het voorjaar van 1952’. | |
1956Schaft zich een Winkler Prins Encyclopaedie aan, zesde geheel nieuwe druk, achttien delen, 1947-1954. 165
A. Roland Holst, die hem het Liber Amicorum heeft overhandigd, wenst Achterberg geluk. 166
Een van de bijdragen aan het Liber Amicorum. 167
Omslag van de eerste druk van Voorbij de laatste stad met een tekening van H. Berserik. 168
Bekijkt met zijn vrouw het Liber Amicorum, opengeslagen bij een kruisiging van Charles Roelofsz. | |
[pagina 49]
| |
169
Met vrienden-letterkundigen in de tuin van De Lage Vuursche op zijn vijftigste verjaardag. Staand: Gerrit Kamphuis, Ellen Warmond, Gerrit Achterberg, Juliette Hoornbeek, M. Mok, A. Roland Holst, Ed. Hoornik, Anthonie Donker. Zittend: Paul Rodenko, A. Marja, Bert Bakker, Mies Bouhuys, J.B. Charles. 170
Gelukwens van Albert Bouts uit Alphen aan de Rijn namens de kinderen van de derde klas van de lagere school. 171
Gelukwens van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. J.L.M.Th. Cals.
Gravure
Een hemel uit de tijd der romantiek,
waarin het westen kalme wolken bouwt
boven een ondergaande zon van goud
en op de voorgrond landelijk publiek:
boeren, sinds Floris V met een riek;
jager en hond, verstard in 't kreupelhout;
vrouwtje, strompelend naar de rand, stokoud;
jongen en meisje tegen elkaar, minziek.
Dit is te zien op mijn 50e jaar
buiten het raam, onwerkelijk en waar.
Binnen de dode hoek van mijn verlangen
valt er vandaag niet veel mee aan te vangen.
Eigenlijk hoort het aan de muur te hangen
in de salon bij een bejaard echtpaar.
Maatstaf, juni-julinummer 1955
Vergeetboek, 1961
| |
[pagina 50]
| |
vervolg 1956 In verband met de jaarlijkse opdrachten op het gebied van de letterkunde door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft Bert Bakker - die ervan op de hoogte is dat Achterberg werkt aan Spel van de wilde jacht - een bespreking met Mr. H.J. Reinink, Directeur-Generaal van de Kunsten en met Dr. J. Hulsker, Hoofd van de afdeling Kunsten. Om Achterberg in staat te stellen de aan de opdracht verbonden gelden (2000 gulden) in ontvangst te nemen, wordt besloten hem een opdracht te verlenen tot ‘het schrijven van een cyclus van vijftien tot achttien gedichten, handelende over een folkloristisch onderwerp, b.v de jacht’. Op 19 oktober wordt de opdracht officieel bekrachtigd en op 20 november levert hij het manuscript in. De Gids publiceert in het decembernummer vier gedichten, die later gebundeld worden in Spel van de wilde jacht. | |
1957In de januarinummers van Maatstaf en De Gids, in het februarinummer van de Vlaamse Gids en in het maartnummer van De Gids verschijnen respectievelijk twintig, zes, zeven en zes gedichten uit Spel van de wilde jacht. maart: verschijning van Spel van de wilde jacht, een cyclus van 43 gedichten, met opdracht ‘Aan Dolf Verspoor, woudloper in de taal’. | |
1958februari: schaft zich nadat hij in het bezit was gekomen van een rijbewijs, een Volkswagen aan. Om inzicht te verwerven in Spel van de wilde jacht, dat door de literaire kritiek in het algemeen met onbegrip was bejegend, publiceert Bert Bakker in het februarinummer van zijn tijdschrift Maatstaf twee bijdragen over de cyclus, één van Paul Rodenko en één van Dr. P.J. Meertens. | |
1959oktober-november: Peter Schat componeert muziek voor bariton en orkest bij vijf gedichten uit Stof, die hij uitgeeft onder de titel Cryptogamen. 20 november: toekenning van de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre door het bestuur van de Jan-Campertstichting. Aan de bekroning is een bedrag van 2500 gulden verbonden. De commissie van Advies wordt gevormd door Mr. A. Mout, Bert Bakker, Pierre H. Dubois en G. Kamphuis. 23 december: feestelijke uitreiking van de prijzen van de Jan-Campertstichting in het Haagse Stadhuis aan de Javastraat. 172
Handschrift van een gedicht, opgenomen in Spel van de wilde jacht. 173
Omslag met foto van een rotstekening (Zweden, 1000 jaar voor Chr.). 174
Blad uit de drukproef van Spel van de wilde jacht met correcties van de dichter. | |
[pagina 51]
| |
175
Bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs van de Jan-Campertstichting; links de romanschrijver Jos Panhuysen, rechts Mr. A. Mout en H.A.M. Kolfschoten, burgemeester van Den Haag, 23 december 1959. 176
Het kasteel Beverweerd bij Werkhoven. Hoewel Spel van de wilde jacht nergens speciaal is gesitueerd, boeit dit kasteel hem van de tientallen op of rondom zijn geboortegrond het meest. 177
Rijbewijs met pasfoto, beide van februari 1958. 178
Het oordeel van de Commissie van Advies van de Jan-Campertstichting.
Huisbewaarder
De huisbewaarder van het hol kasteel
- de adel zit op flatjes in de stad
zolang de staat zich aan hun bloed bezat,
het blauwe, dat ik rechtens met ze deel -
de huisbewaarder hokt voor evenveel
als mol in 't souterrain. Boven hem staat
de doem van zestig kamers. Grauw en geel
beschimmelt in de hal het tafereel
‘de wilde jacht’ waarover ik het had.
's Nachts daalt een vrouwenschim de trappen neer,
beschouwt langdurig ieder onderdeel
en lost volledig op in het geheel.
Onder de hoezen giechelt meubilair.
Ik hoor een jachthoorn achter het paneel.
Het is een haan die kraait; een haan van keel.
Spookhuizen staan langs stille weteringen,
hun dode ogen binnenwaarts gekeerd;
tot conferentieoord gedegradeerd
voor volksdans en wereldverbeteringen.
Had ik het mijne toch bijtijds verkocht
en in Amerika m'n heil gezocht.
Maatstaf, januarinummer 1957
Epiloog van Spel van de wilde jacht, 1957
| |
[pagina 52]
| |
196010 juni: in verband met de jaarlijkse opdrachten op het gebied der letteren nodigt het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen hem uit de opdracht te aanvaarden ‘tot het schrijven van een gedicht of gedichtenreeks, betrekkinghebbende op een grootindustrie of grootbedrijf’. Aan de opdracht is een bedrag verbonden van 1750 gulden. 14 juni: aanvaardt de opdracht. In Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert, 2 delen, Herder Verlag, Freiburg, Basel, Wien, wordt een gehele kolom gewijd aan zijn werk. | |
196125 januari: dient, op aanraden van Bert Bakker en Dr. J.Hulsker, Hoofd afdeling Kunsten bij het Ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, een verzoek in om het onderwerp van de hem verleende opdracht te mogen wijzigen in ‘het samenstellen van een zgn. variantenbundel’. 20 februari: zijn verzoek wordt ingewilligd. In het maartnummer van Maatstaf verschijnen de laatste door hemzelf gepubliceerde gedichten, getiteld ‘Critische massa’ en ‘Fall-out’, aanloop tot een geheel nieuwe bundel. maart: zijn verzamelbundel Cryptogamen 4 verschijnt. 27 mei: levert bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen het manuscript in van zijn ‘variantenbundel’. Vóór hem de titel Vergeetboek inviel, noemde hij de bundel wel Longa palus (lang drassig land), een naam die verwijst naar zijn geboortestreek. mei-juni: maakt met zijn vrouw een reis per auto naar het Bodenmeer. november: verschijning van de laatst door hemzelf gepubliceerde bundel Vergeetboek. 179
Stofomslag van zijn vierde verzamelbundel, verschenen maart 1961. 180
Omslag van Hayūlā. De uitgave bevat zijn bundel Stof, uit het Frans (de bundel Matière) in het Arabisch vertaald door Saad Saëb, Damascus 1961. 181
Kladhandschrift van het gedicht ‘Deïsme’, opgenomen in Vergeetboek. 182
Handschrift van ‘Depersonalisatie’, eveneens opgenomen in Vergeetboek. | |
[pagina 53]
| |
Deïsme
De mens is voor een tijd een plaats van God.
Als je die som aftrekt van iedereen,
blijft er een kerkhof over met een steen,
waaronder ligt die was gekomen tot
deze voleinding, dit abrupte slot.
Maar God gaat verder, strijkt over hem heen
in zijn millioenen. God is nooit alleen,
want hij bestaat uit levensoverschot.
Wij zijn voor hem een vol benzinevat,
dat hij leeg achterlaat en zonder spijt.
Sedert hij voortbeweegt en zich verspreidt
gingen wij dood en liggen langs het pad.
Als niet de herder Jezus Christus kwam
om ons te vinden als verloren lam.
Maatstaf, augustusnummer 1953
Vergeetboek, 1961
183
Stofomslag van de laatst door hemzelf gepubliceerde bundel, november 1961. 184
De laatste foto die van Achterberg is gemaakt; in de tuin achter zijn huis bij het vogelvoerplankje, zomer 1961. | |
[pagina 54]
| |
196217 januari: onverwacht komt, door een hartaanval, een einde aan zijn leven. 18 januari: om 13.00 uur verspreidt de nieuwsdienst van de radio-omroep het bericht van zijn dood. 22 januari: wordt, vanuit zijn werkkamer, begraven op de begraafplaats Rusthof bij Amersfoort. Op de zwerfsteen uit Donderen die zijn graf markeert, is in bronzen letters het kwatrijn ‘Grafschrift’ uit Osmose aangebracht:
Van dood in dood gegaan, totdat hij stierf.
De namen afgelegd, die hij verwierf.
Behoudens deze steen, waarop geschreven:
de dichter van het vers, dat niet bedierf.
185
Bericht van Ed. Hoornik aans diens vrouw, 17 januari 1962, 's avonds. 186
Voorlaaste stadium van het laatste gedicht waaraan Achterberg bezig was en dat hij kort voor zijn dood heeft voltooid, Maatstaf, februari 1962. | |
[pagina 55]
| |
Pharao
Ik wil met wat mij is geworden,
in de volgende orde,
in ééne plaats begraven zijn:
De deken waar ik onder lag
tot aan mijn kin,
dewijl haar hand hem alzoo lei;
— heengaande zag ze om en zei:
nu is de nacht niet zonder mij —
de dingen van den dag:
geluk en stof in evenwicht
door liefde's overmacht,
til ze voorzichtig uit het licht
in deze schacht;
zet ook de avondstonden bij:
de steenen niet aaneen, dat zij
eeuwigheid houden rondom mij;
en van den gulden morgenstond
brengt wijn bij mijnen mond.
Wat haar lichaam betreft, volsta
met deze kruik vol asch, weldra
is dit het waartoe ik verga.
Doe aan dit lied niet toe of af,
richt niet over een graf,
opdat geen doode u bestraft;
maar leg als laatste wat gij doet
al mijn gedichten aan mijn voet;
krachten, waarmee ik opstaan moet.
Werk, septembernummer 1939
Eiland der ziel, 1939
|
|