Voorrede voor den tweeden druk.
Het is niet onwaarschynlyk, dat men het sterk debiet deezes Romans grotendeels te danken hebbe aan de - Nieuwsgierigheid. Een Vaderlandsche Roman, geschreven door twee Vrouwen, is waarlyk iets vreemt genoeg om den aandagt optewekken. Het bewyst nog niets het minste met opzicht tot de innerlyke verdienste. Nu trouwens, ieder een heeft dit werk ook met even hèusch beöordeelt. Droevige, inderdaad zeer droevige dingen heeft men er van vertelt! Sommigen meenden wél te weten, dat wy de lieden niet waren, welke een Boek van dit slag konden schryven; ei wat, wy verstonden er ons niet op, om een karakter geheel afteschilderen; 't was vol redites; 't was een' slegte samenflansing van ernst en boert; wy ergerden de naauwgezetten; wy deeden de vrolyken-geeuwen: en, lieve Hemel, waar loopt alles op uit? op een Huwlyk; wat is dat bas! commun! - buiten den grootschen ton!
Dit is 't nog niet al! Blankaart, de goede, de eerlyke, de vaderlandsche blankaart, heeft men zo weinig als zyne beminlyke Pupil gespaart. Dit weinige zy genoeg om te doen zien, dat wy ieder niet voldaan hebben; hoe sterk dit Boek ook gezogt werdt.
Ik beken, dat ik geen kans zie, om lieden, die zo beslissent spreken, te overtuigen, dat zy niet onfeilbaar zyn; dewyl ik my de moeite niet gelief te geven, om met hen in redenwisseling te komen; en dat wel te minder, om dat ik nog het een en ander te zeggen heb tegen Menschen, die zó vast niet van hunne onfeilbaarheid overtuigt zyn.
Men heeft in bedenking gegeven, of de twee allerslegtste karakters niet te sterk, te overdreven geschildert zyn: men heeft gevraagt: zyn er zulke menschen; ja, en dat gaat verder, kunnen er zulke menschen zyn? Wy vinden het niet noodzaaklyk, de eerste vraag duidelyk te beäntwoorden, dewyl wy zeker gerechtvaerdigt zyn, zo rasch men begrypt, dat zy er zyn kunnen: méér hebben wy in dit opzicht niet te bewyzen.
En dan vragen wy, waar toe zyn ondeugenden, indien zy ook schynheiligen zyn, niet in staat? Wat zal hen, die zich niet ontzien om den schyn van Godzaligheid over hunne verfoeilykste treken te leggen, toch weêrhouden, als zy het van hun belang rekenen hunnen evenmensch te bedriegen, en hunne verachtlykste - door Goddelyke en menschelyke wetten veroordeelde driften, den teugel te geven. Hy, die het innigste wezen der Huichlary weet waartenemen, zal, (immers dit geloven wy,) niet wel overdagt kunnen vragen: is het mooglyk, dat er zulke menschen zyn zouden?
Wy bekennen ook gaarn, dat alles zeer natuurlyk afloopt, maar begrypen met een, dat dit, ten minsten de door ons hoogstgeschatte Lèzers, niet kan mishagen. 't Waar ons zeker geen moeite geweest een Roman te verzinnen, zo samengestelt, zo ingewikkelt, zo vol Episoden, als de door een verwartste Comedie van eenen Spaanschen Lopos de Vega. Doch wie, in staat om over het stuk in verschil te oordelen, zal ontkennen, dat een karakter, eens gegeven zynde, moet uitgewerkt worden naar vaste en onveranderlyke regels? Het byzondere in de karakters is iets zeer aantreklyks voor den Lezer; zo is het niet met de Gevallen, indien zy al te romanesk zyn. Men wil, en dat met reden, dat men het ware waarschynlyk make, of men leest zeker niet met zeer veel deelneming.
Wy hebben in voorraad immers gezegt, dat onze Roman voor het huisselyke leven geschikt is? Wy hadden ongetwyffelt het recht om een plan te ontwerpen, dat ons het best geschikt scheen om aan ons hoofdöogmerk te voldoen. Dewyl ons dit nog zo voorkomt, kunnen wy ons niet in redenwisseling begeven met menschen, die in dit plan geen genoegen nemen: Wy laten hen ook de vryheid om het te bedillen, te berispen, ja zelf te beöordelen.
Velen onzer Landgenoten, ouden zo wel als jongen, mannen zo wel als vrouwen, hebben ondertusschen de Vriendinne Burgerhart met de grootste hartlykheid ontsangen, en naar mate zy nader met haar bekent geworden zyn, ook dies te genegener bejegent. Vele bejaarde lieden hebben, met den ouden Heer Edeling meermaal gezegt, het boek, half gromment toedoende: ‘Kom, kom, ik verpraat met dat drommelsche wyfje weer al myn tyd.’ Zy die menen, dat deeze Roman geen lecture voor hele jonge menschen is, menen dat zeker niet, om dat er iets het allerminste gevaar in legt; integendeel, men heeft ons geschreven, dat wy eene zedigheid hebben weten waartenemen, ook in een geval, daar het bezwaarlyk scheen die te behouden: maar om dat het verstand eenigzins dient gevormt te zyn; om dat men eenige waereldt-kennis hebben moet, zal men in staat zyn, dit boek van zyne beste zyde te bevatten! Dit getuigenis doet ons zeker veel eer, en indien wy nog eens eenen Vaderlandschen Roman ter perse leggen, zullen wy de Reden op schildwagt zetten, met bevel om te rug te roepen, zo dra wy in het schitterende ryk der Harsschenschimmen eene wandeling zouden doen. Dit zy eene trouwhartige waarschuwing voor elk, die er zyn voordeel mede wil doen.
In de
Beverwyk.
MDCCLXXXIII.