[Tweede deel]
Voorrede.
Nog méér Economische Liedjes! wat zegt gy daar! nog méér? Dit overtreft onze verwagting; en de verwagting van Dichteressen, als het, wel te verstaan, haar eigen Werk betreft, is doorgaans nog al zo taamlyk uitgebreidt.
Onze Liedjes worden dan met goedkeuring gezogt? Het blykt; want zo de Boekverkoper daar mede was blyven zitten, als of hy Venetiaanschen Triakel verkogt, dan zeker zouden wy ons Economische-Liedjes-Weefgetouw, wel op onzen hoog sten zolder uit elkander mogen zetten, om het te plaatzen by nog eene menigte Prullen uit de Wetenschappen, afgebruikte Projectmachines, en versleten systemata draayers.
't Is niet wel te beschryven, met welk eene popeling wy den uitslag onzer onderneming zaten aftewagten. Onze intime Vriendin, de Eigenliefde, fluisterde ons wel geduurig in: ‘goed Goed, vyanden geld’. Maar nog eene andere Matrone, op wie wy al zo veel staat kunnen maken, de Ondervinding, meen ik, liet niet na, om ons toch in te stampen, welk eene sterke zucht onze geëerde Landgenooten hebben voor Buitenlandsche Producten. Zy voegde 'er nog by: ‘dat al ons werk in ons klein Landje moest vertiert worden, wyt'er