Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
mijn waarde kind!De vreugd die uw brief mij veroorzaakt heeft, is niet wel te beschrijven: uw vader is even zeer verheugd, en hij laat u verzekeren, dat 'er geen spoor van ongenoegen bij hem overig is: nooit verschilde ik in wezenlijke zaaken met deezen braaven man: uw brief draagt thans genoeg blijken van een bedaarden geest, om u ernstig, en dat wel over een onderwerp voor u van 't hoogst belang, te onderhouden. Zoek uwe verregaande ongesteldheid niet geheel en alleen in ligchaamlijke oorzaaken, maar in uwe overheerschende verwaandheid: ik zeg des met onzen gezegenden Leermeester. ‘Gij zijt gezond | |
[pagina 2]
| |
geworden, zondig niet meer; op dat u niet wat ergers geschiede!’ Gij weet nu bij eigen ondervinding, dat hoogmoed, en droefgeestigheid twee voornaame bronnen zijn van het ongeloof; hoe ongelijk zij ook oppervlakkig schijnen mogen, zij hebben zeer veele overeenkomsten: de zwartgallige kniezer is over niets voldaan, de geheele Natuur is voor hem onvolmaakt; de wereld bestaat uit bedriegers en bedrogenen; is vervuld met schelmerij en ellende; zo oordeelt ook de trotsche; de eerste klaagt en mort; maar de tweede bedilt, ja hoont zijnen Schepper. Wees des mijn kind op uwe hoede tegen uwe overhelling tot zwaarmoedigheid; zo gij haar niet tegenstaat zal zij vroeg of laat met uwe verwaandheid zamenspannen en u tot eene valsche zedigheid brengen, even gevaarlijk voor u; zij zal u doen gelooven dat gij geene de minste vermogens bezit, om u nuttig voor u zelven en anderen bezig te houden; gij zult u zelven beschouwen als geheel bestaande uit zwakheid en ondeugd, of, zo als in mijne jeugd één onzer Amsteldamsche Leeraars zig uitdrukte: ‘De mensch is niet dan slijk, doorkneed met zonde;’ dan zult gij in gevaar komen om het gezicht uwer verdoemelijkheid, te houden als u medegedeeld door Gods bijzondere genade, en hoe of zulke inbeeldingen den hoogmoed vleien, is wel na te gaan: van bijzonder begenadigd, gaat men ligt over tot bijzonder heilig! en wat zoud gij gewonnen hebben, indien gij, die voorheen vroegt: ‘Wie | |
[pagina 3]
| |
is heer over mij?’ nu met het uitgestrekt gelaat eens dweepers of huichelaars, God dankte om dat gij niet waart als andere menschen, en vooral niet als die van verre staande tollenaar? Dewijl de eenzaamheid voor u zeer nadeelig is, moet gij u te gelukkiger achten, met de gelegenheid die gij hebt om met uwen vriend op de aangenaamste wijs een reisjen te doen, door eene der fraaiste Landen van Europa: doe uw verstandig voordeel met zijn leerzaam bijzijn, en met de voorwerpen die gij ontmoet en uwe overdenking nuttig kunnen bezig houden: ik begrijp levendig dat gij, die altoos een vriend zult noodig hebben tot uw geluk, uwen walter met de grootste achting bemint en vergezelt, en dat uw smaak goed genoeg is om hem de eerste plaats in uwe verkeering boven allen te geeven: ik beken dat gij geen gevaar loopt van veele walter's te ontmoeten, en hem daarom misschien uw vriendschap met anderen doen deelen. Ik voorzie dat gij, wedergekeerd zijnde, en het gezelschap van uwen vriend niet dagelijks kunnende genieten, niemand vindende dien gij bij hem vergelijken kunt, maar al te gereed zijn zult, om ieder uur dat gij voor u hebt, eenzaam op uw kamer doortebrengen; dan moet gij weldra weder overal diepten, en duisterheden ontdekken; uwe rust zal door wreede twijfelingen verstoord, en uw dorst naar kennis uw beul worden: zorg des dat gij niet menschenschuw wordt, maar leer de we- | |
[pagina 4]
| |
reld neemen zo als gij die vindt: zo niet, dan zult gij het geluk het welk gij najaagt nooit ontmoeten, en alle uwe naspooringen zullen ijdelheid en kwellingen des geestes zijn. Voor dit alles mijn kind kunt gij u beveiligen, door uwe bestemming als mensch, als lid eener beschaafde Maatschappij, te volgen: het bespiegelende leven kan geenzins het oogmerk zijn waarom God menschlijke wezens voor deeze wereld schiep: gij moet een arbeider in die Maatschappij zijn, daarom ontvingt gij zo wel ligchaamskrachten als zielsvermogens; gij moet u altoos in betrekking met anderen beschouwen: alles wat ons niet in staat stelt nuttig te worden, beantwoordt aan het hoofdoogmerk onzer schepping: een verstandig nuttig man, is oneindig te waardeeren boven alle de bespiegelende Wijsgeeren der geheele wereld: zo doende wordt men sterk in den loopbaan der deugd, en het weldoen wordt ons zo natuurlijk als onze ademhaaling: de oefening uws verstands moet niet stilstaan, terwijl uwe handen werken; maar de studie moet uwe hoofdbezigheid niet zijn, zij moet een bijwerk blijven: ons Land heeft geleerden genoeg: wij moeten nijvere burgers hebben: vermaardheid is niet altoos een bewijs van uitmuntendheid: de uitvinder des werktuigs om schipbreukelingen te redden is niet zo bekend als de eerste maaker der ballons - en aan wien heeft zeker het menschdom de wezenlijke verpligting? Gij moet nu ook al eens beginnen te denken, | |
[pagina 5]
| |
welk beroep gij zult aanvaarden: het is zo gerust als men iederen dag rekenschap kan geeven van den doorgebragten tijd; deeze gerustheid baart vergenoegen, en voor een vergenoegden geest is alles helder, alles lieflijk; dan beschouwt men de medemenschen niet als booswichten maar als zwakken; men veroordeelt niet; men weet dat het oordeel alleen aan God toekomt, dewijl wij te weinig weeten van de verborgene drijfveeren der menschlijke daaden, vooral als die zeer berispelijk schijnen of daadlijk ook zo zijn: die zonder orde werkt vordert niets; en de geest is verstoken van dat vermaak, 't welk een volvoerd werk hem aanbrengt. Een mensch dat zig bestendig bezig houdt met iet nuttigs, is in geen gevaar van onééns te worden met zig zelf, of om zijnen Schepper dwaas en zondig te bedillen: de Godsdienst stemt te wél overéén met een' in orde bezigen geest, om hem niet dierbaar te zijn: hij bevindt zig altoos zo wèl bij deszelfs raadgevingen, dat hij weinig aandacht leenen kan aan zijne even zotte bespotters als lasteraars. Bedroef u voor 't overige niet te veel over het verlies van zo veele maanden: gij hebt den tijd nog om uwe schade intehaalen, terwijl uwe dwaasheid zelve u wijzer gemaakt heeft: verheug u dat gij zelf de onredelijkheid uwer tijdverspillingen ziet, en dat gij getroffen zijt door de belagchelijke wartaal, die in uwe ook nog minst slechte verhandelingen doorsteekt. | |
[pagina 6]
| |
Uw Vader heeft meer dan ooit zijne bezigheden: indien gij hier waart zoude ik u nopens zeker comptoir meer zeggen, thans verbiedt mij zulks de voorzichtigheid. Uw vriend frans, komt dikwijls bij mij, het is altoos de zelfde vrolijke braave jongen, en die u een waard' vriend blijven zal: hij groet u hartlijk - De brieven aan uw Oom en Tante heb ik bezorgd: indien zij beiden bij deeze gelegenheid schrijven, zullen onze brieven u in een paquet geworden, alles geadresseerd aan den Heere walter, die aan Juffrouw hofman zijn adres gezonden heeft: uw Vader zou u gaarne alles doen toekomen, wat gij ter goedmakinge uwer reiskosten behoeft, maar uw goede Oom heeft zulks onnoodig gemaakt, door wisselbrieven aan den Heere walter voor u te zenden. Ik weet, mijn Zoon, dat gij al het edelmoedige daarvan gevoelt en met de grootste dankbaarheid erkent - Vaarwel! herstel zo veel mogelijk uwe gezondheid, en vergeet nooit dat uwe ouders hun geluk grootendeels verwachten, uit uw goed en verstandig gedrag - Ik omhels u met moederlijke tederheid, en blijve
Uwe beste Vriendin en genegene Moeder,
m. de groot. Geboren huisman.
NB. De brief van Mejuffrouw de groot, aan den Heere walter, of ook die van den Heere de groot aan den zelfden, zijn niet voorhanden. |
|