| |
| |
| |
Wederopbouw: Addenda
III
Brussel, 30 December.
Dat men, in zake heropbouw, ook op het platteland nog altijd wat omdwaalt op het gebied der theorie: ik heb er u in mijn vorigen brief op gewezen en tevens aangetoond, hoe moeilijk dit anders kon. Het wil niet zeggen dat men niet aan de practijk heeft gedacht, en zelfs aan de meestrechtstreeksche, en zelfs op eene wijze die verrast, omdat het niemand in de gedachte was gekomen, zich af te vragen of men daar al aan gedacht had. Om het eenigszins duidelijker te zeggen: wij beschikken van nu af aan over een macht en pracht van plattegronden; men is het eens over rooiing en hygiëne en te-volgen-bouworde; mogelijk heeft men al zekerheid over vergoedingswijze en geldelijke tusschenkomst; het kan zelfs gebeuren dat men reeds weet hoe men aan de formidabele massa's geld komt die noodig zullen blijken. Om één ding echter had men zich blijkbaar niet zoozeer bekommerd, omdat het wel àl te natuurlijk scheen dat dit van geen belang kon worden: hoe men namelijk aan de werkkrachten komen zou, die den wederopbouw werkdadig verzekeren moeten.
Immers, wie bouwen wil moet kunnen beschikken, in hoofdzaak, eerst over daartoe geschikte materialen, daarna over menschen die het verstaan, die materialen te verwerken. De kwestie der materialen kan worden beschouwd als opgelost, zoodra men aanneemt - hetgeen nu als algemeene regel geldt - dat men ze ontleenen zal aan de plaats-zelve, waar men bouwen wil. Voor mindere bouwwerken is het op het
| |
| |
platteland steeds het gebruik geweest, in zooverre natuurlijk de aard des bodems dit toeliet, de steenen te bakken uit de klei die de plaats zelf leverde waar het huis verrijzen zou: en waar dit niet mogelijk was moest men ze zoo heel ver niet gaan halen, terwijl in sommige streeken van Wallonië de steengroeven ruimen voorraad aanboden. Dit vraagstuk dus opgelost, zoodra men geen te groote eischen stelt (en men kan aannemen, dat het weeldebegrip zich heeft verplaatst van kostbaarheid der materialen op schoonheid en doelmatigheid der vormen), de zorg om de grondstof geweken, blijft nog deze over om den bekwamen werkman. En zooals ik zei: deze is niet gering te schatten. Alle bouwmeesters weten, dat het ook voor den oorlog niet zoo heel gemakkelijk was, goede metselaars te krijgen. Niet dat het ambacht in België minder-geacht of niet uitgeoefend zou worden: wel integendeel. Maar het feit is, dat een goed werkman steeds in het Noorden van Frankrijk werk kon vinden, ook 's winters, wat in het vaderland niet steeds het geval is, en tegen hoogere loonen dan alhier worden uitbetaald. Met het gevolg, dat velen, tot schade van de nationale bouwnijverheid, uitweken, en voor het loopende werk niet steeds de noodige krachten aanwezig waren. Stelt u dan voor wat het na den verwoestenden oorlog zal zijn! En merkt er bij op, dat de aangerichte schade niet alleen in België groot is, maar juist ook in dat deel van Frankrijk, hetwelk onze beste werklui placht te verlokken.
Men kan weliswaar aanvoeren, dat de vernieling van vele fabrieken, de uitroeiing van enkele nijverheidstakken, de onbruikbaarheid van sommige gronden waar de oorlog heeft gewoed, heel wat arbeiders zonder werk zullen laten,
| |
| |
heel wat armen leêg hebben gemaakt die niet beter zullen vragen dan te worden gebruikt. Het is echter een dwaling te meenen, dat iedereen voor den metselaarsstiel in de wieg is gelegd; dat iedereen zonder de minste voorbereiding aan het bouwen kan gaan. Aardewerkers, helpers, mortelkneders en steenenaanvoerders: zij zijn er altijd in overvloed geweest, en nu zullen zij met duizendtallen vermeerderd kunnen worden. Maar daarmeê trekken wij het nieuwe België niet op; het aantal echte werkmannen wordt er zelfs met geen enkele eenheid rijker door, en wij zullen de pénarie eraan misschien te beter gevoelen, waar wij over meer armen zullen beschikken om ze bij te staan.
De vraag, hoe wij aan metselaars komen, is dus onder de allerernstigste, al had men er blijkbaar het minst aan gedacht. Gelukkig had er zich iemand buiten de officieele comité's om bekommerd: de Brusselsche architect Perin nl., die zich voor het probleem heeft gesteld, de heerschende werkloosheid ten profijte van België's wederopbouw te doen keeren; een persoonlijk initiatief dat te waardeeren valt in deze tijden waar de toekomst van het vaderland de bestendige betrachting van ieder diende te zijn. De heer Perin heeft zich eenvoudig afgevraagd, of er geen middel zou zijn, van een deel der gedwongen stakers op spoedige en practische wijze bekwame metselaars te maken, wien aldus onmiddellijk na den oorlog eene goede broodwinning zou worden verzekerd, en die tevens voor 't gemeenebest heel wat nuttig werk zouden verrichten. Daar zijn, wel te verstaan, vakscholen, ook voor de bouwnijverheid. Daar leert men aan de leerlingen wat projectie is en wat perspectief; men maakt ze bekend met de grondslagen der stereotomie en met de berekening der draagkracht van ma- | |
| |
terialen: alles zeer mooie en nuttige wetenswaardigheden natuurlijk; waar echter veel kostbare tijd in kruipt, en waarbij men nog niet leert.... hoe men op behoorlijke wijze drie steenen boven mekaar metselt. De bouwmeester Perin kent, het spreekt van-zelf, de waarde van al die theorie, en hij zal ze wel niet over het hoofd zien; maar hij weet ook dat een goed metselaar toch in hoofdzaak de practijk van zijn vak dient te kennen, en dat wij in eene nadere toekomst minder op geleerde, dan op technisch-vaardige werklui in voldoenden getale zullen moeten kunnen rekenen. Het is dan ook eene practische oplossing die hij heeft gezocht, - en gevonden.
Gesteund door het comité der ambachtsschool van Woluwe, een onzer voorsteden, heeft hij in Augustus jl. eene metselaars-school gesticht, die sedert September normaal in werking is. De leerlingen, vijf-en-twintig in getal, heeft hij eenvoudig, - en hierin schuilt het eigenaardige en opmerkenswaardige van zijn idee, - twee uren daags aan het bouwen gezet van een huisje, een proefgebouwtje, waar alle bestanddeelen, van de gemakkelijkste tot de ingewikkeldste, der moderne woning in voorzien waren. Natuurlijk werd geen steen op den anderen gelegd zonder verklaring van het waarom, zonder aanduiding van de wijzen, waarop het geschieden kan. De leerlingen leerden aldus werken, zonder dat aan hun werk maar iets mechanisch' was; zij leerden tevens de theorie van hun vak, zonder dat deze ooit dor kon worden, gesteund als ze telkens en onmiddellijk was door de zelf-uitgevoerde practijk. Geen sleur dus van den ambachtsman-zonder-meer, en ook niet de vruchtelooze kennis van wie de practijk tweedehandsch en onvoldoende is.
| |
| |
Aldus zijn vier maanden verloopen, en het huisje staat er. En het is zoowaar een mooi huisje, dat ook deskundigen verbaasd doet staan om de zorg en de kunde der uitvoering. Zij zijn van oordeel, die deskundigen, dat die vijf-en-twintig nieuwe metselaars in April reeds in staat zullen zijn, zelfstandig hun stuk te staan als bekwame werkman.
Wel te verstaan is hun ook het middel geboden, zich in rekenen, in schrijven, in het gebruik der beide landstalen te oefenen. Men heeft hun geleerd, zelf eenvoudige plattegronden te ontwerpen en uit te voeren; ook op dat gebied dus zijn zij tot zelfstandig optreden bekwaam gemaakt en zouden desnoods zonder verdere hulp van een architect tot het tot-stand-brengen van kleine, eenvoudige bouwwerken kunnen overgaan.
Het experiment des heeren Perin kan dus ten volle geslaagd heeten. Er is dan ook besloten tot uitbreiding ervan. De bestuurder der school werkt het plan uit van eene groote centrale inrichting, waar in ten hoogste twee maand en mits eene uitgave van ongeveer honderd-vijftig francs per leerling voor materialen, wedde der leeraars, en zelfs eene kleine vergoeding aan de leerlingen, die tevens kosteloos zouden worden gevoed en zelfs onder dak gebracht (heel een combinatie die ik u niet in alle bijzonderheden kan uiteen doen, maar die als poging hoogst interessant is), waar, zeg ik, een groot getal jongelieden, die er zeker wel voor te vinden zullen zijn, tot degelijke werklui in het bouwvak zullen worden opgeleid. - Natuurlijk is daar een speciaal-onderlegd leerpersoneel toe noodig: van nu af aan wordt het daartoe opgeleid. Terwijl er, ten slotte, stappen worden aangewend om ook elders dergelijke scholen naar voorbeeld en model van die te Woluwe op te
| |
| |
richten.
En ziedaar hoe men in België de toekomst voorbereidt. Aan menschen als den heer Perin komt er alle eer voor toe.
N.R.C., 10 Januari 1916.
|
|