jes uit Duitsche bladen. Nu echter ben ik in het bezit van de ‘Erste Beilage zum Deutschen Reichsanzeiger und Königlich Preuszischen Staatsanzeiger’ van 15 September, waar een officiëel verslag in voorkomt over de ‘Kriegstagung für Denkmalpflege in Brüssel’, op dewelke ik meende dat referent Rehorst dit denkbeeld van een studiereisje had uiteengezet. In dat verslag nu zie ik, dat op bedoelde ‘Tagung’ niet Rehorst, maar wel baron von Bissing in dezen zin had gesproken.
In hoeverre dit met de bedoelingen van Karl Rehorst zelf, die nationale architectuur voorstaat, overeen komt, wil ik liever onbesproken laten, omdat ik niet goed weet op welke wijze het in overeenstemming te brengen is.
Wat Rehorst-zelf op bewuste ‘Kriestagung für Denkmalpflege’ voor eigen rekening wèl heeft gezegd, en voorgesteld als strijdig met zijne eigen heropbouwinzichten, en dus ook met ‘örtliche Bauweise’, is, eenerzijds de ‘auf französische Schulung zurückführende Formensprache des Barock oder Louis Seize’, anderdeels ‘die tollste Kapriolen des ausklingenden Jugendstils’.
Ik ben het gaarne met hem eens, die Kapriolen, - uitingen van een overgangstijd zonder houvast, - te verwerpen, al zouden zij nu ook voor een goed deel hunne Belgische rechten, als hier in den lande gewonnen en geboren, en dus degelijk ‘örtlich’, kunnen doen gelden.
Wat de Louis XVI-stijl betreft, die, zij het zeer gemoderniseerd en naar alle moderne technische en hygiënische eischen verwerkt, bij opbouw van heerenhuizen inderdaad nog dikwijls wordt toegepast: de heer Rehorst moge niet vergeten dat hij in alle werkelijkheid tot onze nationale traditie behoort, en geenszins hoeft te wijzen op ‘fran-