| |
| |
| |
De nieuwe nijverheid
Brussel, 16 Augustus.
Al zeggen wij het zelf: wij Belgen zijn een volk, dat altijd vrijwel zelf in zijne behoeften heeft kunnen voorzien, voor zoover wij er geen al te buitensporige eischen aan stelden. De gelukkige ligging van het land; de natuurlijke verdeeling ervan, die het Noorden op landbouw aanwees en het Zuiden tot nijverheid dwong: het waren omstandigheden die welvaart als het ware noodzakelijk maakten, en ons bovendien eene groote oeconomische onafhankelijkheid verzekerden, voor zoover, wel te verstaan, er geen nijverheidstakken in betrokken waren, die ik ‘onnatuurlijk’ noemen zal, omdat zij ons niet door de Belgische landsgesteldheid zijn opgedrongen.
Er is echter eene wet, die geldt voor zoo goed als alle levensverschijnselen, en die zich vooral bij welvaart openbaart: het is de wet der natuurlijke luiheid, die men, meer wetenschappelijk, de wet der minste inspanning noemt. En voor vele zaken, en niet het minst waar het gold te voorzien in dagelijksch onderhoud, kon het rijke België zich op die wet beroepen, waar het allerlei waren - eeten drink-waren vooral - uit den vreemde invoerde, terwijl het die waren heel goed en even goedkoop zelf kon fabriceeren, - hetgeen het trouwens voor een deel deed, met het gevolg echter dat het Belgisch product versmaad werd, dikwijls zeer ten onrechte, voor het buitenlandsche. Want dat is weêr een van de karaktertrekken van den Belg: geringschatting voor zich-zelf, niet uit Christelijke naastenliefde, maar omdat wij altijd, en meestal in al
| |
| |
te hooge, in fnuikende mate, met het besef omliepen, een klein volk te zijn.
De oorlog, nu, heeft dat besef omgeslagen: wij zijn er niet ver van af, ons een groot volk te gaan achten, en ik zal wel de laatste zijn, dit voor overdrijving te houden. Het is immers dergelijk bewustzijn, dat de volkeren het levensclimax verzekert, zonder hetwelke zij achteruit-gaan. Het is de oorlog ook die ons heeft geleerd ons te verhelpen met hetgeen wij zelf voortbrengen kunnen; en dat wij daartoe in staat zijn, heeft velen eveneens met nationalen trots vervuld.
Invoer, immers, behalve uit neutrale landen (en ik laat voor het oogenblik de milde hulp van naties als Amerika en Nederland buiten kwestie), invoer is thans totaal onmogelijk uit Engeland en Frankrijk, waar wij voor alle mondbehoeften goede klanten van waren; uit Duitschland wordt eveneens maar weinig getrokken, wat door de aldaar heerschende toestanden goed te verklaren is. Zoodat wij thans voor een goed deel op eigen vlerken vliegen, en er ons goed bij bevinden. De groot-nijverheid ligt weliswaar zoo goed als geheel stil; mindere nijverheidstakken bloeien echter op, leveren meer op dan in vredestijd, en zijn voor velen een zegening geworden.
Laat ik maar eerst wijzen op eene huisnijverheid, die bezig was een schoonen dood te sterven, althans in de groote steden: ik bedoel het inmaken van vruchten en groenten. Het is een feit: onze huismoeders hadden het maken van jams en confitures geheel verleerd. De heel goede kwamen uit Engeland, - neen: moesten uit Engeland komen, wilden zij goed zijn. Voor mindere beurzen was er Belgische waar, die doorgaans veel minder goed was -
| |
| |
de uitzonderingen niet te na gesproken -, en dikwijls van te geringen prijs, om werkelijk goed te kunnen zijn. Want men vergete niet dat heel veel van onze Vlaamsche, Limburgsche en Haspengouwsche vruchten naar Engeland verhuisden, hetgeen de prijzen in België-zelf soms vrij hoog deed stijgen. En dat is een der redenen waarom in de burgersgezinnen nog zoo weinig vruchten werden ingemaakt: zij kwamen haast even duur te staan als de buitenlandsche producten, die men geheel klaar in de winkels vinden kon. - Dit is nu totaal omgekeerd: eerst kan er niet meer ingevoerd; en ten tweede: zoo goed als alle vruchten blijven in het land. Gij weet hoe wij, verleden jaar, en meer bepaald te Brussel, overrompeld werden door den wonderbaarsten druivenoogst die wij ooit beleefden. Dit jaar heeft men minder druiven gekweekt, daarentegen zijn de andere vruchten overvloedig en gaan zij aanmerkelijk goedkooper dan andere jaren. Geen wonder dan ook dat men zich zoowat overal op het maken van confiture met ongewonen ijver toelegt. Wel is, helaas, de suiker duur - de prijzen gaan van acht en zestig tot negentig centimes het kilo -, maar de boter is nog hooger in prijs gestegen; tot boven de vijf frank, en... van den winter zal de zelfgemaakte jam op het karig rantsoen brood deze ongenaakbare smeerstof (als ik mij aldus uitdrukken durf) voordeelig komen te vervangen.
Eene nijverheid die zich in België, en meer bepaald in de Vlaamsche provincies, steeds mocht verheugen in een luisterlijken bloei, is de nationale bierbrouwerij. Wel deden de Duitsche bieren, echte of nagemaakte, eene geduchte concurrentie; te Brussel was vooral bij intellectueelen het Engelsch bier zeer gezien; desniettemin geno- | |
| |
ten bij stambewuste burgers de inlandsche bieren een faam die, eeuwenoud, nog lang niet aan het tanen was. Elke streek ten onzent heeft zijn bier; elk bier zijn eigenaardigheid aan kleur, smaak en sterkte, maar allen bezitten zij hunne kampioenen, en, het dient gezegd, alle die kampioenen vechten voor eene goede zaak. Brouwer zijn is ten onzent dan ook nog zoo'n kwade zaak niet; het geeft meestal aanzien, in een land waar men van bierbrouwers dictators maakt, als Artevelde. En dat is nu in dezen oorlogstijd, nog ontzaglijk verbeterd. Vroeger (en nu nog) dronk men in de echt-Brusselsche tapperijen Lambiek en Faro, maar in de groote koffiehuizen meestal echt-Duitsch bier, zeer goed trouwens uit gelijkluidenden namaak te onderscheiden. Dat is nu - en gij zult het nog al natuurlijk vinden - veranderd. In enkele gelegenheden vindt men nog authentieke Overrijnsche waar; maar deze huizen zijn over het algemeen aan het leger voorbehouden, en aan Duitsche ambtenaars. De Belgische burger is er trouwens ongewenscht: enkele lokalen zijn zelfs langs buiten geblind. En die Belgische burger troost zich: in zijn gewoon Belgisch café drinkt hij Belgisch-Duitsch bier, - dat buitengewoon is. Want het dient gezegd: de Belgische namaak van Beiersch of van Strasburger bier is veel beter geworden, dan hij vroeger was; althans kenners hebben het mij verzekerd (ik zelf drink er zelden). Zoodat onze nationale brouwerij er niet alleen in omzet, maar ook in kwaliteit, wat betreft namaak (er wordt thans ook heel goede Stout gemaakt), op vooruit is gegaan.
Andere, minder-gewone, nijverheidstak, die bij den oorlog gewonnen heeft: de fabricage van lucifers. Vroeger werden er wel gemaakt in België, maar die werden voor
| |
| |
een goed deel.... uitgevoerd. Daarentegen voerden wij veel in uit de Noorderlanden, en als vele Belgen, dank ik er mijne kennis van het Zweedsch aan, kennis die zich trouwens beperkt tot enkele, wereldberoemde, woorden. Nu weet ik niet, of Zweedsche lucifers oorlogscontrabande zijn; ik weet alleen, dat ook in deze onze nationale zin is ontwaakt, zoodat wij van onzen kruidenier Belgische waar eischen.... die wij twee en half maal duurder betalen dan vroeger. Er zijn ook wel Hollandsche lucifers op de markt; het spijt mij echter, u te moeten zeggen, dat zij, wat verkoop aangaat, het bij de Belgische broeders moeten afleggen, - al zijn wij ook met die Belgische broeders zuinig, die vijf-en-twintig centimes het pak van tien doosjes zijn gaan kosten.
Bezuiniging die wet is, en die men ook gaat toepassen inzake rooken. Ook hierin is eene revolutie gekomen, waar de Belgische nijverheid alle baat bij heeft. Als in Frankrijk, rookt men in België veel sigaretten, en het was in de laatste jaren een snobisme geworden, Fransche sigaretten te rooken. Nu waren vele van die zoogezegde ‘Françaises’ Belgisch fabrikaat, al werd het door velen, die niet weten dat de Fransche régie hare export-producten bijzonder merkt, voor Fransch goed gekocht en naar de Fransche waarde, dus vèr boven de waarde betaald. Nu doet zich voor, dat op dit oogenblik nog wel Fransche sigaretten, en wel degelijk echte te koop zijn, - maar tegen het dubbele van den ouden prijs. Dit heeft de Belgische namaakfabrikanten genoopt tot een schoon gebaar: zij hebben het masker afgeworpen; zij maken voortaan Belgische sigaretten, die met trots Belgisch heeten, de Fransche waard zijn, en in plaats van éen frank, slechts dertig
| |
| |
of veertig centimes kosten. Zij worden thans evenveel verkocht als de Turksche en andere Oostersche producten,.... die trouwens ook in België, althans voor een goed deel, worden gemaakt, en, bij gelijke kwaliteit nog eens zoo duur zijn. En ziedaar weêr een nijverheid, die bloeit dank zij den oorlog.
Leid daar niet uit af, bid ik u, dat wij daardoor in weelde zouden zwelgen.
Integendeel! De prijs van het leven is in de laatste weken eerder nog gestegen, en sommige waren gaan weldra buiten gebruik staan, zoo duur zijn zij geworden. In zijn voorgenomen boek over België, waar onlangs zoo'n misplaatst gebruik van gemaakt werd, merkt Baudelaire op, dat te Brussel het ondergoed van sommige menschelijke schepselen weinig zindelijk is, terwijl er de woede heerscht, alles met overvloedige bruine zeep te wasschen. Hij schrijft in het schema van zijn boek: ‘Bruxelles sent le savon noir. Les chambres d'hôtel sentent le savon noir. Les lits sentent le savon noir. Les serviettes sentent le savon noir. Les trottoirs sentent le savon noir. Lavage des façades et des trottoirs, même quand il pleut à flots.’ Kwam tegenwoordig Baudelaire naar Brussel terug, hij zou zich het leedvermaak van zijne boutade moeten ontzeggen.
Niet dat de ‘savon noir’ bij ons in onmin zou gevallen zijn: hij is integendeel het voorwerp van duizender verzuchting, want hij is een helaas zoo goed als ongenaakbaar weeldeartikel geworden, dat alleen rijke lui zich mogen permitteeren. Voor den oorlog kostte hij veertig centimes het kilo: tegenwoordig durft men er tot een frank vijf en zeventig voor te vragen!
N.R.C., 20 Augustus 1915.
|
|