nooit hebben wij bij onze studies meer vurigen ijver gevoeld dan voor dat vak, waarin wij de gronden leerden kennen van, waaruit wij de redenen putten voor de omwenteling die toen in de lucht hing, en die velen als onvermijdelijk beschouwden. Niet echter het onderwerp, noch zelfs de boeiende wijze waarop het werd behandeld, waren de oorsprong van onze geestdrift; evenzeer, meer zelfs misschien de leeraar, die evengoed als wij in vervoering was voor het onderwerp van zijn onderwijs. Die leeraar was Emile Waxweiler, een jong ingenieur van nog geen dertig (hij is geboren in 1867), en een Waal. Die Waal echter gaf ons les bij middel van het Nederlandsch, een zeer gekuischt Nederlandsch, dat hij had aangeleerd omdat hij van oordeel was, dat het elken Belg betaamt de twee landstalen te kennen, en die hij in zijne lessen gebruikte uit overtuiging dat het streven naar hooger onderwijs in de moedertaal de eenige zekerheid gaf van een sterk en harmonisch-zich-ontwikkelend Vlaanderen, hetwelk er zijn maximum van volkskracht in vinden zou ten gemeenen bate van het gezamenlijke vaderland der Walen als der Vlamen.
Die Waal die het niet liet bij theoretische goedkeuring (wat reeds een mooie beteekenis zou hebben), maar zich de moeite getroostte van de daad: heel de rechtschapenheid van Waxweiler, heel het absolute van zijne eerlijkheid en van zijn wilskracht, liggen in dit kleine feit van iemand die, nog geheel in het begin zijner carrière, er geen andere beweegreden toe had dan eenvoudig zijne overtuiging. Het was die uitnemende eerlijkheid gesteund op de grondigste wetenschap, gewapend met een onbevangen scherpzinnigheid die open stond, zonder vooringenomen-