| |
| |
| |
Georges Rodenbach
Nog enkele dagen en het zal vijf en twintig jaar geleden zijn, dat de kersteklokken hebben geluid over het sterfbed van wie ze had bemind, van wie aan de klokken van zijn land menige bladzijde, en zelfs gansch een roman - ‘Le Carillonneur’ - gewijd had: op 25 December 1898 stierf te Parijs, Georges Rodenbach, nauwelijks drie-en-veertig jaar oud, in den glans van een niet zeer normalen roem, omhuld van het gemakkelijke symbolisme van die luidende klokken.
Denkt men nog heel dikwijls aan hem? Hij is geboren in het jaar 1855: het jaar van Emile Verhaeren, enkele maanden slechts vóór zijn neef Albrecht. Men plaatste de drie namen naast elkander: Emile Verhaeren, Albrecht Rodenbach, Georges Rodenbach. Na een kwarteeuw is het geen heilig-schennis meer, een echt dichter en een levenswekker uit... een letterkundige te onderscheiden. Vruchtbaar onderwerp voor een Kerstmismeditatie, die de vaststelling medebrengen moet: Georges Rodenbach is in België de eerste geweest, om tegenover het Leven eene zuiver literaire houding aan te nemen. Hetgeen men nu niet noodzakelijk onderschatten moet.
Geboren te Doornik, de Waalsche stad, die meer dan
| |
| |
welk andere een Franschen stempel draagt, verhuist hij al vroeg met zijn ouders naar Gent, waar hij met Verhaeren op de schoolbanken zit. De eerste bewuste indrukken zijn dan ook Vlaamsch, met het correctief van eene opleiding door de Jezuïeten, eene opleiding die in hoofdzaak Latijnsch is. Hetzelfde Sint Barbara-College zal, zooals men hierboven kon lezen, vier of vijf jaar na hem, als leerlingen een Charles van Lerberghe, een Maurice Maeterlinck, een Grégoire le Roy krijgen: het zal hun een stevig-klassiek onderricht verzekeren dat, in de hooge klassen, om Bossuet wentelt en de geniale inzichten van dezen wonderbaren denker; het geeft hun tevens, bij contrast, een soort heimwee naar de Vlaamsche oorspronkelijkheid, waar geen van hen aan ontsnapt, en waar Georges Rodenbach, de geboren Waal, een vorm aan geven zal die wat mindernatuurlijk zal zijn dan die van zijne makkers.
Rodenbach studeert te Gent in de rechten. Eén en twintig oud, is hij advocaat. Hij heeft onmiddellijk erkend talent, maar vooral - wat weer minder-Vlaamsch is - een groote zucht naar uiterlijk verschijnen. Hij pleit met sukses, maar maakt opgang vooral door zijne dassen. Men noemt hem te Gent, zooals reeds gezeid: ‘l'avocat cravate’. Zekeren dag, toen de omvang van zijn halssieraad had opgehouden de nieuwsgierigheid te wekken van de Gentsche gulheid, verving hij den viervoudigen strik die zijn boord omwoelde door een dun zwart touwtje. Het was een vernieuwing van zijn bijval. Voor Georges Rodenbach was het als de verzekering van zijn niet-gemiste literaire roeping. De kleederdracht, die hij had aangenomen, en afgekeken
| |
| |
op die van Alfred de Musset, was achter op die van de toenmalige Parijsche dandies. Reeds in 1861 had Jules Barbey d'Aurevilly een boek gewijd aan ‘Georges Brummel et le dandysme’: zijn eigen dandysme was echter dat gebleven van een Comte d'Orsay, en zijn volgelingen uit de jaren tachtig verloochenden hem eigenlijk, door meer bij de Engelsche, liefst sobere traditie aan te sluiten. Men weet dat onder die afwijkende volgelingen in de eerste plaats Paul Bourget behoorde. Rodenbach, hij, behoorde tot de Fransche traditie, maar op zijn Belgisch. Het wil zeggen dat hij overdreef, en als een charge werd van d'Aurevilly. Het trok de aandacht op de bundels verzen die hij, na een onbeduidend début, uitgaf onder den zeer kenschetsenden titel van ‘La Mer élégante’ en ‘l'Hiver mondain’. Aldus zou literatuur bij Georges Rodenbach nooit goed te scheiden zijn van een verzorgde, meestal preciëuze uiterlijkheid.
Eene persoonlijke eigenschap, die bij hem een literair motief zou worden, maakte deze houding bijna natuurlijk. Georges Rodenbach had ongewoon haar: vlas-bleek en uiterst gekroesd, - haar als van een zéér blonden neger. Dat haar is de bezorgdheid van heel zijn leven geweest: hij behoedde het tegen alle mogelijke ongevallen onder een mutsje dat, naar men mij vertelde, in de intimiteit een kanten damesmutsje was. De aanhoudende idee nu aan dit zijn haar, was bij hem als eene literaire beheksing geworden. Een zijner beste en meest bekende gedichten, dat ‘le Coffret’ heet, is een haar-geschiedenis; zijn beroemdste boek ‘Bruges la Morte’, is voor een goed deel een haar-geschiedenis; het eenige dramatische
| |
| |
werk dat hij geschreven heeft, ‘Le Voile’, is niet anders dan een haar-geschiedenis. Het moge den lezer aantoonen dat ik geenszins op paradoxen uit was, toen ik zei dat de bezorgdheid om het eigen uiterlijk bij Georges Rodenbach een bestanddeel van zijn literaire personaliteit moet heeten.
Dat uiterlijke was niet natuurlijk: het onderging op zijne beurt den invloed van literaire voorkeur. Eén enkel maal toont de dichter Georges Rodenbach zich in volle oprechtheid van zijn ziel: in het boek van het dertigste jaar, het eerste, meen ik, dat hij schreef te Parijs, waar hij ineens vóór de niet gemakkelijke werkelijkheid van het leven stond, en dat heet: ‘La Jeunesse blanche’: het doet denken aan den eersten bundel van François Coppée: ‘Le Reliquaire’. Als ik zeg, dat wat eraan vooraf gaat en wat er onmiddellijk op volgt, eerder denken doet aan een Banville die vervalscht zou zijn door een Catulle Mendès, zal men begrijpen wat mijne vergelijking met den vroege Coppée aan waardeering inhoudt. Slechts bij uitzondering dus in volle overgave oprecht: voor het overige vervalschend sentimenteel, - vervalschend zoo de psychische inhoud van het boek, als het décor waarin het speelt. Vervalsching waar trouwens eene groote bekoring van uitgaat, als van de koketterie eener vrouw, die zich bewust is de jaren van de naïefheid achter den rug te hebben.
Zoo'n koket-valsch, maar verfijnd-sentimenteel boek is het eerste, groote, afdoende sukses geweest van Georges Rodenbach: ‘Bruges la Morte’. Het heeft de woede verwekt van de meeste Bruggelingen: niemand kon beter dan zij het factice onderscheiden der atmo- | |
| |
spheer waar de auteur de stad in dompelt als in het lauwe water van een aquarium. Het belet niet dat de roman tot den roem van Brugge heeft medegeholpen, aan vele vreemdelingen de stad heeft ontdekt als een beêvaartoord voor zoetelijke gevoelerigheid, en... de Brugsche architecten heeft aangezet, met nauwgezette beminnelijkheid te blijven archaïseeren, ten behoeve vooral van bedoelde beêvaartgangers.
‘Bruges la Morte’ verscheen in den aanvang der jaren negentig, den tijd dat het symbolisme met beslistheid naar voren zou treden. Het hoeft niet te verwonderen dat Rodenbach, zonder den invloed der Goncourt's te verzaken - eigenlijk dankte hij er het beste aan dat hij bezat, niet alleen in zake talent, maar ook in zake faam, - met de symbolisten aanknoopingspunten zoeken, vriendschapsbanden leggen zou. Het cerebrale, abstracte, vooral preciëus-uitzonderlijke van vele symbolistische jongeren vond in hem een prachtig-voorbereiden grond. Eigenlijk kon hij, die geen scheppend genie was, nooit de grootheid, de algemeenheid van het poëtische symbool bevatten; doch hij voelde de mysteriëuze verlokking ervan; hij-zelf hulde zijn sentimentaliteit te graag in mysterie, dan dat hij, trouwens niet zonder overdrijving, zich van de nieuwere school afzijdig zou hebben gehouden. Reeds had hij nog vóór ‘Bruges la Morte’, en een vijftal jaren na de ‘Jeunesse blanche’, een bundel geschreven die vol beteekenis ‘Le Règne du Silence’ heet. Weldra zouden de boeken heeten ‘le Voyage dans les Yeux’ en zelfs - bewonder den goeden smaak van zulken titel! - ‘l'Aquarium mental’. Intusschen hield de schrijver contact met het
| |
| |
meer-gewone publiek bij middel van onschuldige romans als ‘Le Carillonneur’, die heel wat frisscher blijven aandoen dan de zwoele pommadegeuren die uit de latere gedichtenbundels opwalmen.
Aldus en daarom blijft Georges Rodenbach een achtenswaardig, in sommige deelen nog zeer leesbaar schrijver. Men dient hem echter naar een andere maat te waardeeren, dan onder zijn leven en ook in den laatsten tijd nog gedaan werd. Zijn dichterschap is zelden echt; zijn gevoel wordt door afwijkende neigingen van decadenten aard vervalscht. Maar vooral is hij de oer-Vlaming niet, noch zelfs de ‘zanger van Brugge’, waar hij voor doorging. Hier bedriegt eene uiterlijkheid, die met de werkelijkheid minder te maken heeft dan met een zeer verzorgden opzet, al heeft zij haar oorsprong in een aanleg tot verfijning, die misschien het natuurlijke eigendom is van een zeer-bekwaam letterkundige.
(1923)
|
|