Het vader-huis(1903)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Het Vader-huis (1896-1903) [pagina 23] [p. 23] Wijding aan mijn vader [pagina 25] [p. 25] [o Gij, die kommrend...] o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart, en míj liet leven, en me teeder léerde leven met uw zacht spreken, en uw streelend hande-beven, en, toen ge stierft, wat late zon op uwen baard; - ik, die thans ben als een die in den avond vaart, en moe de riemen rusten laat, alleen gedreven door zoele zomer-winden in de lage reven, en die soms avond-zoete water-bloemen gaêrt, en zingt soms, onverschillig; en zijn zangen glijden wijd-suizend over 't matte water, en de weiden zijn luistrend, als naar eigen adem, naar zijn lied.... Zóo vaart mijn leve' in vrede en waan van dóod begeeren, tot, wijlend in de spiegel-rust van dieper meren, neigend, mijn aangezicht uw aangezichte ziet. Vorige Volgende