'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929
(1997)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd152 Laken, 15 oktober 1915Laeken-Brussel, 15 October 1915 13, de Vrièrestraat (let op het nieuwe adres, s.v.pl.!)Ga naar voetnoot1
Waarde Vriend! Gij hebt misschien al gedacht dat ik dood was, - literair althans.Ga naar voetnoot2 Dit zou nochtans eene grove vergissing zijn, en ik neem de geboden gelegenheid te baat, dat ik u een brief kan schrijven (op een briefkaart kan men zoo weinig schrijven, en briefkaarten kan ik trouwens niet schrijven) om het u te bewijzen. Zóóver is het dus nog niet gekomen. Al heeft het twaalf maand geduurd, vóor ik weêr aan ‘scheppend’ werk kon denken. En in de twee maand en half, die nu op dat eerste oorlogsjaar zijn gevolgd, is het nog tot niet veel meer gekomen, dan tot her- | |
[pagina 180]
| |
lezen, verbeteren en aanvullen van wat reeds vóór 't uitbreken van de crisis zoo goed als klaar lag, en waar ik allang met U over gesproken had. Dát echter is meêgevallen: de omstandigheden hebben mij gerijpt, al zeg ik het zelf, en 't gevolg is, geloof ik, niets dan bate. Gij zult er overkort met eigen oogen kunnen over oordeelen. Eén November nl. verschijnt in ‘Elseviers’ een groote bijdrage, die heet ‘De Vijf Zinnen’. In Januari of Februari hoop ik in hetzelfde tijdschrift eene nóg grootere gedrukt te zien, die heeten zal: ‘De arme Hendrik’. En met al dat proza is mijn bundel ‘De bestendige Aanwezigheid’, waar wij, geruimen tijd geleden al, samen over onderhandelden en afspraak sloten, kant en klaar voor de pers en de uitgave.Ga naar voetnoot3 - Buiten die ‘Aanwezigheid’ heb ik ook geheel gereed een bundeltje, dubbelganger van de ‘Afwijkingen’, dat ‘Omzettingen’ heeten zal, en dat ik aanvang-1916 in ‘Groot-Nederland’ geven zal.Ga naar voetnoot4 - En dan is er ook, zooals gij zoo goed als ik weet, mijn derden grooten bundel Verzen, waar ‘Het Gelaat des Dichters’ het grootste deel van uitmaakt. En nu wilde ik U vragen: zouden wij ‘De bestendige Aanwezigheid’, in den destijds afgesproken vorm, met het vóorjaar niet uitgeven? Ik smacht zoowaar naar drukproeven. En ik wil verder niet in den vergetelhoek geraken. Wij moesten, gij herinnert het u, verleden jaar verschijnen; maar... De ‘Aanwezigheid’ zou bevatten: 1o het inleidingetje uit ‘Kunst en Geest’ (in uwe handen); 2o ‘De Vijf Zinnen’ (die er vroeger niet bij waren, maar nu hunne rechtmatige plaats opeischen); 3o ‘Drie Heiligen’ (in de Juni- of Juli-aflevering van den ‘Gids’ van 1913)Ga naar voetnoot5 en eindelijk 4o ‘De arme Hendrik’. Handschriften-sturen gaat niet, is althans heel moeilijk;Ga naar voetnoot6 maar in de eerste maanden van volgend jaar zoudt gij, in de tijdschriften waar zij verscheen of verschijnen moet, de copy volledig kunnen bezitten, en van nu af aan kon zelfs met het zetten van wat er al is een aanvangen kunnen worden gemaakt. Hoe denkt gij hierover? (Drukproeven kunnen doorgezonden.) Ik vergeet niet dat de ‘Aanwezigheid’ reeds is gehonoreerd.Ga naar voetnoot7 Ik heb zelfs nog ander geld van U: het Ministerie betaalde mij, kort voor het uitbreken van den oorlog, de bestelling uit van ‘Interludiën II’, nl. F 520. Daar kwam mij de gebruikelijke korting op toe van 20 t[en] h[onderd], of F 104. Zoodat ik voor u heb: 520 - 104 = 416 frank. Nu wilde ik U voorstellen: wilt gij daar de nieuwe ‘Omzettingen’ voor? De tekst zult gij, eveneens in tijdschrift, in het begin van volgend jaar kunnen hebben. Wat den 3en bundel Verzen betreft: hij is, gelijk ik zei, eveneens geheel gereed, en in alle onderdeelen persklaar. Maar ruim de helft ervan is nog niet in periodieken verschenen, en ik zou niet graag verliezen wat hij aldus opbrengen kan. Gij-zelf zult waar- | |
[pagina 181]
| |
schijnlijk liever met uitgeven wachten tot in het najaar-1916. Wel te verstaan kan de volledige tekst u tegen Aug. 1916 bereiken: tegen dien tijd kan zoo goed als alles in tijdschriften verschenen zijn. Hoe denkt gij ook hier over? Wilt gij het niet voor Sinterklaas van volgend jaar geven, dan in het voorjaar 1917: zoo'n grooten haast heb ik niet... Zijn wij het hierin t'akkoord, dan zou ik u willen verzoeken, mij op dien bundel een paar honderd gulden te willen voorschieten. Of beter: de 416 fr. die ik u nog schuldig ben, en de 200 gulden die ik u vraag zouden het gezamenlijk honorarium uitmaken van de twee bundels: ‘Omzettingen’ en ‘Verzen’. - Zulke transacties hebben wij wel meer gedaan, en ik geloof niet dat ik U, in deze, ooit reden tot klagen gegeven heb. Integendeel, zou misschien Ibsen hebben gezegd. En waarom zoudt gij het hem niet nazeggen?... Het leven is hier in duurte verdubbeld (ik overdrijf niet); anderdeels zijn mijne inkomsten voor den helft verminderd. Gij kunt U dan wel voorstellen, welken dienst gij mij bewijzen zoudt, door mijn voorstel aan te nemen. En ik vertrouw dan ook, dat wij het ten spoedigste eens worden, wat ik te meer wensch, daar het al aardig koud begint te worden, de steenkolen duur zijn, de voedingsstoffen zeldzamer, en al wat uwe fantazie er bijfantazeeren kan... wat dan nóg beneden de waarheid zijn zal. - Mag ik dan drie woordjes op een briefkaart, plus een internationaal postmandaat verwachten? Dit is alles afschuwwekkend-zakelijk, en ik griezel er om in Uwe plaats. Maar al het ander nieuws, dat ik zou kunnen hebben, leest gij in mijn lijfblad,Ga naar voetnoot8 en het is te saai dan dat ik het hier zou herhalen. Van U hoor ik ook wel nu en dan langs denzelfden weg: den eenig-begaanbare voor de voeten onzes geestes... Van onze gemeenschappelijke vrienden zie ik er weinig en ontmoet ik er zelden. Tot uitgaan heeft niemand veel lust, en wij hebben niet veel aan elkander te vertellen. Derhalve... Ik hoop dat gij het intusschen goed stelt. Wij hebben hier nogal gesukkel gehad. De gezondheid van mijn vrouw, die Januari-Februari ernstig ziek is geweest, blijft sukkelig, nu en dan zelfs zorgwekkend. De kleine jongen is, Goddank, gezond. Ikzelf, zonder feitelijk ziek te zijn, ben ruim tien kilo vermagerd: de zenuwen, ziet ge... Schrijf mij nu maar spoedig, het essentiëele, op een briefkaart vermits het niet anders mag: ik verlang ernaar met ongeduld, want het is nu ook al veertien maand dat ik van u niets gezien heb. Intusschen, met vriendelijkste groeten, van harte Uw Karel van de Woestijne | |
[pagina 182]
| |
Bijdrage door Van de Woestijne over een tentoonstelling van zijn broer Gustave te Brussel aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26 oktober 1921.
|
|