'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929
(1997)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd93 Bosvoorde, 4 maart 1908Boschvoorde, 4 Maart 1908
Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik u weêr lastig val; maar het geldt een levenszaak voor mij en mijn gezin, en gij zijt altijd zoo vriendelijk voor mij geweest... Ziehier, in een paar woorden, wat het is. Ik heb aanvang volgende week eene voor mij enorme som te betalen; betaal ik niet, dan slaat men hier alles aan en zit ik op straat. Gelukkig zijn dit mijn laatste schulden: nog een paar kleinigheden, en dan ben ik voor goed van de zorg verlost; maar intusschen... Door mij af te beulen, zal ik er in slagen de som bijeen te hebben, behalve een 300 frank (iets meer) die me ontbreken. Heb ik die 300 fr. niet, dan ben ik verloren. Nu had ik het volgende bedacht. Ik ben u nog iets als een honderd frank schuldig, misschien iets meer. We zouden nu kontrakt maken voor ‘De Gulden Schaduw’, mijn nieuwen bundel verzen. Ik zou hem u in vollen eigendom afstaan, behalve toestemming van mijnentwege voor eene tweede uitgave. Als honorarium zoudt ge me | |
[pagina 118]
| |
400 frank geven. Na er de 100 frank die 'k u nog schuldig ben af getrokken te hebben, zou ik in tijds de 300 noodige frank hebben... Gaat dat? Gij weet niet welken dienst ge mij bewijzen zoudt!... 400 frank is zoo heel veel niet, als gij bedenkt dat ik een goede bestelling van het Ministerie zal hebben, en ook misschien wel van het Provinciaal bestuur. Ik ben nu ook meer bekend dan bij mijn eersten bundel, heb in de laatste tijden veel succès gehad... Stemt ge toe? Ge kunt wel denken dat ik U slechts als laatste toevlucht schrijf. Weigert gij, dan weet ik waarlijk niet wat er moet gebeuren. Ik zit een paar weken reeds stukken in den nacht te schrijven... - Het blijft verstaan, nietwaar, dat dit strikt tusschen ons blijft?... Voor 'tgeen den bundel aangaat: ik kan u binnen een paar maand al de kopij sturen. Daar hebt ge nu misschien niet veel vertrouwen in: ik ben nu eenmaal niet zakelijk, en met ‘Janus’ heb ik wel wat nukkig gehandeld; dat ligt zoo in mijn aard, en voor ‘Janus’ had ik dan ook redenen, die ge half kent. Met ‘de Gulden Schaduw’ gaat het andersom: ik-zelf verwacht heel veel van het werk, dat ik oneindig beter dan 't vroegere geloof... Gij hebt dus niet te vreezen dat ik het verschijnen belemmeren zal... Ik zie uw antwoord met angst te gemoet. Nogmaals: neem me niet kwalijk dat ik U weêr kom vervelen. Maar ge zijt altijd goed geweest voor mij, en ik weet dat ik in U vertrouwen mag stellen... - Vervelend, al die zaken, nu vooral dat ik het einde zoo nabij ben...Ga naar voetnoot1 Met dank bij voorbaat, en met mijne hartelijkste groeten, Uw erkentelijke Karel van de Woestijne |
|