'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929
(1997)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd65 Sint-Martens-Latem, 6 april 19066 April 1906
Waarde Heer van Dishoeck. Neem me niet kwalijk dat ik U niet vroeger voor de toegestuurde honderd frank bedankt heb.Ga naar voetnoot1 Ik heb een heele week te bed gelegen, waarlijk uitgeput, en 't hoofd op hol. - Ik heb heel wat door te maken tegenwoordig. De zaak die ik met mijne drie broeders heb dreigt uiteen te gaan door den moedwil van éen onzer, die ons van ons deel, mits eene belachelijke vergoeding, te zijnen bate zou willen berooven; en | |
[pagina 79]
| |
Omslag van het tijdschrift Vlaanderen, waarvan Van de Woestijne sinds november 1904 redacteur was. Tijdens de vierde jaargang voerde hij het redactiesecretariaat. Het omslag-ontwerp is van Herman Teirlinck, januari 1906.
| |
[pagina 80]
| |
't ongeluk wil dat mijne twee andere broers zeer wankelend zijn... Voor mij is het een loopen van advokaat aan advokaat, bij onze groote leveranciers, wat weet ik al!... Nu schijnen de zaken te mijnen voordeele te willen keeren, maar - na welke moeite! En wie weet wat me nog te wachten staat!Ga naar voetnoot2 Ik vertel U dit vertrouwelijk, om U duidelijk te maken hoe het komt dat ik op ‘Vlaanderen’ weinig toezicht kon houden, en dat we aldus te laat verschijnen.Ga naar voetnoot3 Nu weet ik wel dat U me antwoorden kunt dat ‘Vlaanderen’ met mijne persoonlijke zaken niets te maken heeft. Maar U zult ook wel begrijpen dat, met zulke bekommernissen in het hoofd, de literatuur eenigszins op zij geschoven wordt.... Nu kan ik U echter belooven dat het niet meer vóorkomen zal. - Wellicht, helaas, zal ik binnen kort nog slechts aan literatuur te denken hebben, en... dan heb ik tijd te over om ‘Vlaanderen’ te beredderen!... Intusschen heb ik waarlijk spijt U last en kosten te hebben berokkend; en ik begrijp al te goed dat de verontschuldigingen die ik in te brengen heb voor U als verontschuldiging niet gelden kunnen. Geloof echter wel - 't is 't eenige dat ik U zeggen kan - dat er bij mij noch kwaden wil, noch slordigheid in 't spel zijn, en dat het me pijn zou doen, moest U 't gelooven. Ik heb tegenwoordig zoo véel in het hoofd, en ben zóo overspannen, dat de kleinste tegenslag me haast eene physieke foltering is... Zoo'n leven is bijna niet uit te houden; God geve dat het spoedig eindige, al was het ook te mijnen nadeele... Met herhaalden dank en verontschuldiging, hoogachtend Uw d.w. dr. Karel van de Woestijne |
|