Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: onbekend |
Datum: onbekend |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Beste Wim, wat ben je toch een vijand van je zelven en een kind, omdat je schilderijtje zoo slecht hangt, ga je 't slecht vinden. Ik geloof niet, dat je er onder geleden hebt, maar het zou veel genoegelijker voor je zijn, als je eens een tijdje niet op expozities kwam. Hoe moet ik mij verklaren, dat je die twee portretten van Veth niet erg dor vindt, vreeselijk-ingehoûen imitaties van alles wat er kan geweest zijn, en zoo ook de koppen imitaties van koppen. De beide gouden portretten die jij hebt gemaakt, de geel-gouden van jezelf, de brons-gouden of goud-bronzen Martha, wat is dat alleen gedistingueerd en het begin van
[1:2]
iets, dat verre, verre boven en buiten het werk van Veth ligt. Ik voel altijd, dat het werk van Veth niets is. C'est la Mort. Niet sinistre, lugubre, macabre. Alleen maar het levenlooze, het niet begrijpen van de levens-uitdrukking, maar dit verholpen door bizonder oplettend en (met den sterken wil van iemand die precies weet dat hij dàt nu doen moet en anders niet zijn, maar daar nooit over praat) accuraat weergeven van het masker, dat vóór hem zit. Veth kan maar in een richting gaan, de accuratesse en daar kan hij nooit boven komen. Nu is die accuratesse wel te apprecieeren, maar het is toch iets zeer relatiefs op een exp.
Dag Wim
t.t.
Jan