Jacobus van Looy aan Willem Witsen
Plaats: onbekend |
Datum: jaar onbekend, maand mogelijk december? |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
'k Wilde edel, streng, zijn, wel altijd!
‘God zegene Zijn Majesteit,’
Dacht ik: toen ik door Hem ontving
Een handig ingebakerd ding:
Zijn vorst'lijk oog had goed gezien,
Hij denkt voor vijf, en voelt voor tien.
‘Wat brave Vorst!!’, juichde ik: Hoezee!!
Ik..... ik, ontving een pince-nez.
Och, was in elken staat zoo'n Vorst;
Met zulk een hoofd, met zulk een borst!
Mij dunkt, men zag dan; - welk een heer!
Niet één myope of éénglas meer!
Artist en beursman, hoed en pet,
Elk droeg om strijd een fijn lorgnet;
Maar,.. 't spreekwoord bleek niet enkel schijn.
Hoe éénoog zelfs kan koning zijn.
'Schoon ik 't kostbaar ding graag hebben wil,
Had 'k, liever nog, een zwakker bril,
Hoe 't ook flatteert, 't laat mij geen keus,
Want... 't glijdt mij telkens van den neus.
[1:2]
'k Neem dankbaar dus, ook 't aanbod aan,
'k Zal Maandag eens naar Schokking gaan.
En kijken of er in zijn kas,
Niet één is, goed en juist van pas.
Door je geestige versregels vaardig geworden, is dit als van zelf tot stand gekomen. Zie dus s.v.p. niet naar fouten, etc.
Je intusschen hartelijk dank zeggende:
t. à t.
J van Looy