Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 16 januari [1922] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Maandag 16/1
Beste Wim, hartelijk dank, ook namens Marie, voor je felicitatie. Ik had je wel eerder geschreven, maar ik heb 't zoo vreeselijk druk, zoodat ik 's avonds aan 't eind, net nog mijn krant kan lezen, waarin ik mij graag een halfuurtje verdiep, tenminste als er rechtzaken in staan, de eenige psychologie die tegenwoordig te koop is.
Wil Marie ook van ons bedanken.
[1:2]
Ik zou jullie graag eens komen bezoeken, maar ik heb zoo weinig de gedachte, dat je beiden er ook maar iets aan hebt, al apprecieer ik ook je hartelijkheid.
Ik word oud, beste Wim, en Marie en ik, leven maar stil voor ons uit; we hebben nog enkele dingen te doen, tenminste klaar te staan voor enkele dingen, maar te zeggen is er niet veel meer.
Jan bevalt het goed op zijn school en hij doet er
[1:3]
flink zijn best. Hij is verder bezig voor zijn doctoraal, een dezer maanden. En dan zijn promotie, waarvan ik denk dat hij er dit jaar mee klaar zal zijn, want hij wil van 't jaar trouwen. Dat is natuurlijk gewaagd, want hij is net met wat te sparen, voor zijn inboedeltje begonnen, maar ik vrees dat hij wel spoedig in de zorg zal zitten. Hij wordt nu met Juni 24 jaar.
Onze uitkijk is verder
[1:4]
Wim. Ik heb alle vertrouwen in zijn ijver en zijn streven, maar 't is zwaar en alleen en, dat weet ik wel, van de academie moet je 't niet krijgen; de tijd van Allebé is voorbij. Hij is 19 en moet dit jaar dienen, maar zal uitstel vragen, omdat hij na de vacantie op een loge hoopt.
Ik hoor van je, dat je de zwaarte van den tijd gaat voelen, maar gelukkig werk je maar altijd door. Wat zou
[2:5]
Wim gelukkig zijn als hij eens bij je etsen mocht kijken, maar ik geloof dat je dat niet hebben kan; allicht is hij niet, zooals je zou willen dat hij was. Weet je nog wel dat katje van je Wheaty? dat niet weten mocht wat goed of kwaad was en zoo lief was? Wat is dat lang geleden en wat worden wij oud, ik ten minste. Ik herinner me nog
[2:6]
dat-i altijd aan de trap ons verwelkomde en dan bromde van pleizier zonder eind. Dat alles was een goede, ideale tijd, beste Wim. Het is zoo jammer, dat een mensch, niet twee maal kan leven, dat zelfs in je eene leven, sommige dingen vervagen.
Soms herinner ik me gesprekken die ik met je had en ontbreekt er een stuk, dat ik nooit
[2:7]
heb gehoord, omdat ik zoo distrait was, en nu denk ik, dat stuk kom ik nooit meer te weten, wat ik wel eens jammer vind.
Maar wat het komen betreft, als je eens een bepaalde dag geen bezoek hebt, wil ik wel eens graag komen, dan schrijf je dat wel eens. Zoo telkens komen als van den zomer, gaat minder goed, want de maatschappij heeft - terecht - de vrijkaarten
[2:8]
ingetrokken, zoodat ik ook met de kosten moet rekening houden en dus niet elk oogenblik eens naar Wim kan gaan zien.
Ben jullie gezond gebleven. Marie is verleden week hard ziek geweest, ernstige bronchitis met koorts en Wim te Amsterdam, vlak na zijn verblijf bij ons, ook. Hij schreef Zaterdagavond, dat hij weer opknapte. Ik ben altijd goed, alleen als ik van de eene situatie in een andere ga, ben ik wat misselijk.
[3:9]
Dat heb ik nog van 1906. En als ik veel moet werken en me kwaad maak, heb ik schele hoofdpijn. Mijn remedie is altijd de slaap. Zaterdagsmorgen is het het drukst, 's middags ben ik vrij en dan val ik in slaap en soms Zondags ook, tusschen wat werk in. 's Nachts slaap ik ook goed. Maar als iemand me wakker maakt, kom ik er niet weer in van-
[3:10]
wege de denkbeelden. Marie, Jan en Wim zeggen altijd om 't hardst dat ik niet rooken moet. Ik zeg 't ook, maar heb geen trek om 't te laten. Ik vind rooken, dat ik met mate doen, het prettigste wat men kan gewaarworden in 't dagelijksch leven.
Hoe gaat 't met de jongens. Erik is eens, na zijn terugkeer in den Haag bij ons geweest. Ik had hem al weer eens verwacht.
[3:11]
Groet ze van ons en wees met Marie van ons hartelijk gegroet.
Jan