J.F. van Royen aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 13 februari 1919 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
s Gravenhage, 13 Februari '19
Beste Heer Witsen,
Met nog inkt-bevlekte handen van Kloos' achtste vel zet ik mij aan dezen brief! De Uwe kwam dus wel in den verwante sfeer. Want al reeds een maand of zeven ben ik bezig met het drukken van ‘Kloos' Verzen, geschreven in de jaren 1880-1890’.
En dat is mijne bijdrage voor
[1:2]
zijn zestigsten verjaardag. Behalve de moeiten èn het genot van het drukken is daaraan verbonden een honorarium voor den dichter. Meer kan ik niet doen, want 's menschen krachten zijn in dezen tijd zéér beperkt. Nu dacht ik, toch nog misschien iets te kunnen bereiken door een andere uitgave van Kloos'
[1:3]
werk, nl. prozastukken, uit te geven door de Vereeniging Joan Blaeu. Ik deed daartoe een voorstel op een bestuurs vergadering, schriftelijk, want ongelukkigerwijze kon ik door een lichte ongesteldheid niet aanwezig zijn. Ik kreeg verslag van wat aangenomen was, maar trof Kloos' werk er niet bij aan. Hoe 't precies gegaan is weet ik nog niet.
[1:4]
Het is een nobel idee om zijn latere levensjaren onbezorgd te doen zijn. Maar zoo iets moest eigenlijk van zelf spreken en al te voren zijn bepaald voor ieder beteekenend kunstenaar. Misschien brengen de Bolsjewieki ons dat!
In de winter campagne zijn we zoo bezet, dat van bezoeken helaas niet veel kan komen. Hoe graag zouden we het doen. In zoo langen tijd zagen wij U en Mevrouw Witsen niet.
Met hartelijke groeten van huis tot huis,
geheel de Uwe
VanRoyen