Antonius Johannes Derkinderen aan Willem Witsen
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: 7 december 1918 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd Rijksacademie, Amsterdam]
[den] 7den December [19]18
Amice!
Indien ik minder met velerlei werk belast was, zou ik zeker geheel anders staan tegenover de vriendelijke gedachte (die ik in ons onderhoud van 2 Dec. vernemen mocht) mij het Voorzitterschap van Arti toe te vertrouwen.
Ik behoef het wel niet te herhalen: begeeren doe ik deze waardigheid niet; in meer dan een opzicht zie ik er tegen op en is er iemand onder de leden te vinden die de taak goed kan en wil op zich nemen, dan zou ik er niet aan denken mij beschikbaar te stellen.
Maar ik moet toestemmen, dat het noodig zijn kan zich eenige inspanning te
[1:2]
getroosten wanneer er moeilijke tijden zijn.
Deze overweging (waaraan niet vreemd is de waardeering voor het vertrouwen mijner kunstgenooten) zou mij doen besluiten, volgens je bedoeling, de candidatuur te aanvaarden, maar ik zou er eenige voorwaarden aan verbinden.
Vooreerst zou ik gaarne zekerheid hebben dat de meerderheid der op de vergadering komende leden, mij werkelijk als voorzitter wil zien optreden.
Bovendien zou ik de zekerheid willen hebben dat ze den eersten door mij voor te stellen maatregel (uitbreiding van het ledental volgens ons voorstel, dat nog in de archieven van Arti berusten zal) steunen zullen, zoodat omtrent de toekomst van dit gewichtige punt geen
[1:3]
twijfel bestaan kan.
Ik zou er ook gaarne op willen rekenen dat men het mij (eventueel) gemakkelijk zal maken door Secretariaat en Vice-Presidentschap zóó te vervullen dat ik van medewerking verzekerd kan zijn.
En eindelijk zou ik het geval openlijk met mijn collega van der Waay willen bespreken met wien ik in de Academie in goede verstandhouding samenwerkte.
Ik maak het je met dezen brief wel lastig. Maar het zijn serieuze dingen. Gaarne zal ik nog eens wat van U of een der andere Heeren vernemen.
Geloof mij met hartelijke groeten
t.t.
A.J. der Kinderen.