Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 6 mei 1916 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd De Nieuwe Gids, Den Haag]
6 Mei 1916.
Beste Wim,
Wees met Marie, ook van Jeanne, hartelijk gedankt voor je felicitatie. Van Hein kreeg ik ook een brief vandaag, - met felicitatie, maar ik vrees wel, dat je gelijk hebt en dat het hem minder goed gaat. Hij schreef maar kort, en eindigde: ‘Ik ben de laatste dagen niet wel.’ Hoe moet het toch met dien armen kerel afloopen? Het is heusch te hopen, dat als hij volgens de wet, onvermijdelijk veroordeeld moet worden, voor zijn overspannen daad, dat hij dan evenveel krijgt als zijn voorloopige hechtenis
[1:2]
heeft bedragen, zoodat hij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld indien het vonnis dan tenminste luidt: ‘met aftrek van voorloopige h.’.
Misschien draait het daar wel op uit: want zijn familie, brave, gezeten burgers allemaal zullen wel alles voor hem doen wat in hun vermogen is, en de rechters zullen ook wel voelen en begrijpen, dat hij geen misdadiger was, maar alleen een tijdelijke dwaas is geweest die geheel leefde onder de suggestie van zijn krankzinnige vrouw, op wier verzoek hij ook hoogstwaarschijnlijk heeft gedaan wat hij deed.
Als je eens hier komt, heb ik een curiositeit voor je te zien. Gidius Timmerman
[1:3]
verraste mij met een echt Tanagra-beeldje, naar hij beweert. Ik zeg, voorzichtigheids halve, ‘naar hij beweert’, want ik dacht, dat Tanagra-beeldjes voor gewone menschen onbetaalbaar waren. Maar het is stellig een antiek ding, dat lang onder den grond heeft gelegen, een Grieksche vrouw ± 21 centimeter hoog, met het kleine voetstukje meê. Dat is er afgebroken geweest, en er weer aangelijmd op een een beetje onhandige manier. De eene arm en hand houdt de vrouw tegen de borst, en daar draagt zij iets in, wat niet goed meer is te onderscheiden uit het basreliefje, dat men op de linkerborst ziet. Met de andere hand tilt zij haar kleed een beetje op. Het materiaal is een soort steen, tufsteen of misschien terra-cotta lijkt het wel, en de kleur is vuil-grijs. Volgens mijn
[1:4]
gebrekkig verstand van die dingen, is het niet Graeco-Romeinsch, maar ouder. Gidius schat het als te zijn van 400 vóór Chr.
Ik ben erg nieuwsgierig ernaar, wat jij er van vindt, als je het een poos in je handen hebt gehad, en van alle kanten bekeken. Ik ben er erg in mijn schik mee, maar dat moet je niet weerhouden, om ronduit je oordeel te zeggen als je het bekijkt. Het staat op mijn bureau, maar 's avonds, voor het naar bed gaan, berg ik het in een doos, in de kast. Want anders breekt de dienstmeid het, wanneer ze 's morgens vroeg de stof afneemt.
We zullen nu heusch je de volgende week de Onze Kunst'en sturen, die we je al zoolang hebben beloofd. Maar we hebben het altijd zoo druk, dat de dagen voorbij zijn, voordat je het weet.
Met een hartel. hand en dito groeten van Jean en Jacq. en mij aan Marie en jou
je
Willem