Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Arnhem |
Datum: 23 november [1913] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Arnhem, 23 Nov.
Beste Wim,
hartelijk dank voor je brief.
Dat je liever ziet naar den herfst op Roosendaal dan naar den winter op mijn kruin, kan ik wel billijken. Maar 't leven is zóó dat je er dan ook geen spijt van moet hebben.
Bovendien ben ik inderdaad zoo'n dood vervelende kerel, sinds ik opgaf illusionair en naar mijn fantaisie te denken en te praten, dat het een gewetenszaak voor mij wordt, (vooral waar het geldt mijn oude vrinden - die door hun vrindschap beter willen verwachten -) veel aan het gezellige leven mede te doen.
Ik vind alles best; al-
[1:2]
leen spring ik nog wel eens uit den band, als ik de jonge appetijten in leven aan mijn tafel zie, en kan ik dan wel eens niet na laten te praten over den ouden tijd toen de fraaiheid van het groote Leven mij aanstreelde en mijn sterke, gezonde wezen smulde van de lekkernijen die op velerlei gebied dat zelfde veelzijdige Leven mij aanbood.
Want in den grond leef ik in dankbaarheid voor den, als ik 't zoo noemen mag, ‘zinnelijken’ openbaring die mij in dit korte leven is tebeurtgevallen; van daar ook het genoegen voor mij als ik Wim groote oogen kan laten opzetten, omdat ik met smaak vertel en in de aanwezigheid van ons eigen burgerpotje b.v., prikkel genoeg
[1:3]
kan vinden om de heerlijkheden van eene ‘Globe’ te omschrijven of mij vermei den jongens voor te spiegelen, dat er nog eens een tijd zal komen, dat wij met z'n allen het British zullen gaan zien.
Bij deze cerebrale pleiziertjes die nu eenmaal den uitlooper mijner perversiteit uitmaken, moet het blijven.
Een kleine 40 jaren geleden was ik 't jongetje van 't Rusland, dat weenend in zijn eentje rondliep, zich pijnend om de afwezigheid van de Rechtvaardigheid; illusionist in hooge mate, fantast zonder ophouden.
Veel verder dan 't Rusland ben ik niet gekomen en mijn illusie laat ik maar binnen huizen omdat zij mij, en de menschen, dupeert.
Een sterke hoop op de
[1:4]
toekomst heb ik nog wel, in overdrachtelijken zin nl.: zij gaat op de jongens over; dat ik ze nog wat helpen kan, al is de materieele zijde der mogelijkheid nog wat duister.
Intusschen, of ik te eeniger tijd nog in Amsterdam zal komen is vrij onzeker. Van den zomer had ik een plannetje, dat in duigen is gevallen. Om nu op den trein te gaan zitten en naar de Parkstr. te trammen, is waarlijk te eenvoudig voor mij om tot uitvoering te komen. Het kan voor jullie geenerlei nut of genoegen opleveren of ik 't doe.
Bovendien heb ik altijd bezigheden, die mij ervan afhouden reisjes te maken.
Dien Zaterdagavond nam ik met genoegen het blijk eener goede gezondheid en van pittige flinkheid bij je waar; het is maar heerlijk dat je steeds werkt. Van Marie bewonderde ik 't teint dat mij de zekerheid gaf, dat 't ook haar zeer wel gaat. Alles bij elkaar vond ik jullie veel beter dan den vorigen keer.
Met hartelijken groet, ook van M.
[1:1]*
en aan M.
je
Jan