Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 15 juli 1908 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
DenHaag. 15 Juli '08
Regentesselaan 176
Beste Wim,
De opname van het stuk van Karsen en Breitner begint al gevolgen te hebben....
In de Groene een artikel erover, dat ik je hierbij zend, en dat je s.v.p. eens nauwkeurig moet lezen. Het is niet prettig, dat ik niet precies op de hoogte ben geweest van alles wat aan de plaatsing van het stuk, bij ons, is voorafgegaan. Want inderdaad, waarom vermeldden K. en B. het antwoord van de Groene niet? Jou hebben zij nadrukkelijk verzekerd, dat hun stuk nergens plaatsing kon vinden, en zoo heb jij mij dan ook meê moeten deelen. Maar dat blijkt nu, niet heelemaal juist te zijn geweest. Enfin, Schwamm drüber!
Plasschaert zond een artikel in voor de N.G., dat ik om
[1:2]
den voor K. en B. zeer onaangenamen inhoud, die buitendien met de zaak-zelf niets te maken had (er werd geïnsinueerd, dat K. bijna geen talent had, en dat B. geheel ‘op’ was) natuurlijk heb teruggestuurd. Maar Plasschaert is een protégé van Dr. Leuring, die zijn best doet in zijn kring voor de N.G. te werken, en ons medewerkers te bezorgen, zooals Dr. Vollgraff, Lod. Mortelmans, e.a. Zal Dr. Leuring daar nu meê door blijven gaan?
Coenen stuurde mij een ingezonden stuk, dat ik, omdat hij een der door K. en B. aangevallenen, en buitendien onze medewerker is, natuurlijk plaatsen moet. Jij zei trouwens zelf. ‘Laat Coenen er dan een stuk tegen schrijven, als hij wil.’ Zijn stuk is zeer rustig, goed geschreven en zonder hatelijkheden op K.'s of B.'s talent.
[1:3]
Van A.v. Veen kreeg ik bijgaanden brief. Toen ik je rectificatie van de noot ontving, was het, helaas, te laat en het stuk reeds afgedrukt. Maar het is zeer te betreuren, dat K. niet beter heeft nagedacht, eer hij zoo iets neerschreef. Dat moet men toch doen, als men in 't publiek wil schrijven, en vooral in een geval van polemiek, zooals dit is.
Nu zal je wel zeggen: Wat kan Plasschaert je schelen, wat kan v. Veen je schelen - maar zij gaan in hun kringen nu natuurlijk tegen de N.G. ageeren en wij verkeeren in een toestand dat wij geen tegenwerking kunnen velen. Maar enfin, dat is nu eenmaal zoo.
Ook boven het stuk van Coenen
[1:4]
heb ik een inleidinkje gezet, dat hier volgt:
[begin inspring]
‘Wij ontvingen het volgende rustige stuk van den heer F. Coenen in antwoord op het artikel der heeren Karsen en Breitner.
Het beginsel waarvan de heeren K. en B. de vorige maand uitgingen is m.i. dat ernstig werk van talentvolle menschen beter verdient dan een scherp-gepunten banbliksem-of-wat. Van weerskanten vooral kalmte, mijne heeren, en niet te absoluut-zijn, dat is de eenige manier waarop men verder kan komen in het elkander leeren verstaan.’
[einde inspring]
Met onze hartel. groeten aan M. en jou.
je
Willem
Gaarne zag ik, dat Karsen zijn vergissing alsnog rectificeerde. Wil je hem dat s.v.p. vragen, beste Wim? Maar dan liefst geen nieuwe scherpte erbij!