Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 25 juni 1906 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
25 Juni 1906
Beste Wim,
In antwoord op den door jou gelezen brief aan v. Deyssel (waarop hij eerst die briefkaart zond, die ik je stuurde) ontving ik heden bijgaand schrijven van hem, met bijgevoegden brief van Scheltema en Holkema.
Scheltema en Holkema wil dus géén vereeniging aangaan op de door v. Deyssel ‘overgebrachte’ ‘voorwaarden’. Maar welke ‘voorwaarden’ kunnen dat zijn?
Beste Wim! Ik heb precies geschreven zooals jij mij aanraadde, en nu volgt dit: zou jij nu in
[1:2]
staat zijn, voor dit - je zult het met mij eens zijn - eenigszins raadselachtige geval een oplossing, of ten minste een verklaring te geven?
Met onze hartel. gr.
je
Willem
Zend mij s.v.p. zoo spoedig mogelijk de beide brieven terug: want die brief van Groesbeek moet weer naar v. Deyssel.
't Is wèl bedonderd! Na het laatste gesprek met jou had ik heel iets anders verwacht.
Als v. Deyssel maar niet b.v. te hooge geldelijke eischen voor mij heeft gesteld aan Groesbeek, om daardoor deze weigering uit te lokken! Wat denk jij van
[1:3]
die veronderstelling? Tusschen v. D. en mij was heelemaal nog niet over de finantieele zijde van 't geval gesproken! Maar çà n'empêche pas, natuurlijk, als hij daarmeê iets wil bereiken.. Misschien heeft hij ook een combinatie van de twee uitgevers, Gr. en Voorburg, voorgespiegeld, maar daar is niet over gesproken tusschen hem en mij.
Zou jij niet eens naar Groesbeek kunnen gaan, en hem vragen, wat voor voorwaarden v. Deyssel voor mij heeft gesteld? Ik zelf had, zooals je weet, geen enkle voorwaarde gesteld, behalve natuurlijk dat ik redacteur zou zijn. Dáár kan Groesbeek toch niet zóó op tegen zijn, dunkt mij, dat hij daarvoor de heelen boel laat schieten! Terwijl hij daarmeê toch mijn abonné's-aantal, den naam N.G., en de medewerking van mij en al de andren krijgt.
[1:4]
Buitendien: let eens op, Wim! de uitgever spreekt in zijn brief van ‘voorwaarden’ (in het meervoud) terwijl ik slechts één voorwaarde had gesteld, n.l. het redacteurschap. Van Deyssel heeft dus waarschijnlijk nog andere voorwaarden gesteld voor mij, die niet tusschen hem en mij besproken waren: het redacteurschap is buitendien ook meer een sous-entendu dan een voorwaarde, en bestaat hier slechts in het invloed uitoefenen op de plaatsing der verzen. Dáár kan de uitgever, die toch mijn kritieken wenscht, bezwaarlijk tegen zijn. Terwijl hij daardoor in feitelijkheid niets meer met mij te maken krijgt, dan dat ik enkel medewerker zou zijn.... Ik behoef je niet te zeggen, dat deze tijding een groote en onbegrijpelijke teleurstelling voor mij is. Ik schrijf v. Deyssel niet, vóórdat ik antwoord heb van jou.
t.t.
W.