Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 10 december [1905] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Zondagavond, 10 Dec.
Beste Wim, hoewel je haar daar niet bepaald over schrijven mag, geloof ik dat M. langzamerhand weer minder goed wordt. Ze is weer veel loomer dan vroeger en nam in twee maanden achtereen telkens 1.1 Kilo in gewicht af. Ze is wel wat te zwaar, maar de teruggang is te snel. Verder heeft ze veel last van kou en nu heeft ze vannacht bovendien een maag katarh gekregen, zoodat ze den heelen dag niets at en met de kinderen naar bed is gegaan. In de laatste dagen heeft ze veel rugpijn. Met de Sint Niklaas heeft ze haar laatste vleugje gehad en zich misschien met de kinderen te druk gemaakt. De toezending van de japon leek haar een wonder toe.
Van M. heeft ze nog geen antwoord
[1:2]
gekregen. Ze wilde nu - als ze morgen weer wat beter is - haar naaister gaan spreken. Als ze nu weer ophaalt, zal ze er prachtig uitzien; ze gaat hem elken dag dragen... tot Juni ten minste, zegt ze, ik hou wel van een warm japonnetje om me heen. Het zal wel haar mooiste kleed worden, dat ze ooit gehad heeft en dat ze niet op antwoord van M. wacht - die waarschijnlijk uit de stad is - ligt hier in, dat ze 't jammer vindt den tijd te laten voorbijgaan.
De kinderen zijn heel wel, maar Wim is zoo druk voor M. Woeste spelen doet hij 't liefst; op mijn rug zitten en dan nog rameien: spring nou, paard. Gisteren heeft hij me zoo aan 't schrikken gemaakt; hij nam plotseling een mes, dat hij - onbewust - dwars over zijn lippen haalde in een zwaai. Gelukkig
[1:3]
was 't stomp, dank zij een derde dienstmeisje, dat we nu hebben. Maar, goddank, schrikte hij zelf ook; 't bloed gutste naar zijn hoofdje, maar zijn lip bleef dicht.
Van avond hadden ze een gesprek in bed; Jan zei: Zie je Wim: ik heet Jan en pa ook; pa is dus mijn pee-pa. Maar - zei Wim - met een bedroefd stemmetje, dan heb ik geen pa. Ja, maar, zei Jan, jij hebt een pee-kennis. Weet je niet, meneer Witsen van de Overtoom; die heet ook Wim, dat is jou pee-kennis. Nee, zei Wim, nog bedroefder, ik moet óók een pee-pa hebben. Paatje is mijn paatje óók. Jan wist er toen niet meer uit te komen.
Overigens zitten we, dank zij Wim, nog altijd in de kikkerbilletjes, de vieziken en de piespotjes. Dag, kikkerbilletje, zegt hij tegen het meisje.
Maar nu vergeet ik, beste Wim, hoe gaat 't met jou en
[1:4]
alles wat je lief is. Vandaag is 't juist drie weken geleden, dat we elkaar gedag zeiden. Groet Marie recht hartelijk van mij en ook Mien en schrijf mij eens spoedig. Nog liever een bezoek, maar we zijn in de wintercampagne.
Een hand van
Jan
Over M. ga ik dezer dagen De Geus praten. Ik vrees, dat 't haar zeer kwaad zal maken.