Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [10 november 1902] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
[briefhoofd Café Riche, Den Haag]
Maandag
Beste Wim, ik denk nog altijd aan je handdruk, gisteravond bij 't weggaan. Wat was 't jammer, dat je wegging, want we hadden eigenlijk zoo'n massa te praten en niets is er goed afgedaan door den korten tijd. Nauwelijks hadden we iets aangeraakt, of we hebben 't weer laten varen. Ik wou je even vragen, kan je me niet 't pleizier doen eens te komen een van de avonden van de week. Je kunt eten, waar je wilt, ook bij mij thuis is mij héél aangenaam; anders eet ik bij jou, bij Riche b.v. Eten we thuis
[1:2]
dan gaan we eerst een beetje naar de Bodega en later na den eten er op uit.
Ik verlang er geweldig naar en ik moet bekennen, dat we een maand van praten en samenzijn achter den rug hebben, zoo volop, dat alles wat daarbuiten valt in den herinnering stukwerk lijkt.
Doe je 't? Het is eenvoudig, dat ik 't zoo dood-jammer vind, dat jij in je eentje zit te schaken en ik zit te wachten tot je weer eens komt. Vermenigvuldig de impressie van dezen zin met 20.
Welken avond zal 't zijn? Ik vergast me er geweldig
[1:3]
op en ik ben gauw even je gaan schrijven. Waarom zou je 't niet doen?
Wim, weet je, dat je in die eene week schraaltjes bent geworden in je gezicht? Marie zei 't ook.
Wat een mist vanavond, poor boy.
Als je schrijft, wanneer je komt, val dan maar met de deur in huis: ik kom dan en dan en dan doe ik dat en dat, net als van de week.
t.t.
Jan