Elizabeth Witsen-van Vloten aan Willem Witsen
Plaats: Ede |
Datum: 17 juli 1901 |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1182 |
[1:1]
Ede 17 Juli 1901
Ik zend je kersjes lieve Wil en het viel me op hoe heerlijk ze waren, dus ook dit is niet eens een punt van onderscheid tusschen ons zooals ik lachend beweerde. Ik moet je zeggen dat ik niets liever zou doen dan half om half met jou te eten, om de laatste Pim en dan zou ik zorgen dat ik die had en dan zou ik ons trakteeren op een bescheiden reisje - Pim een ouderwetsch en dan met Pim van nu met al dat gevoel dat aan Beb nu nog meer kan geven, wil geven en blij is en kan zijn alleen in haar Beb's blijheid. Is 't niet Pim.
Dacht je nu dat Jan Hofker daarover
[1:2]
kan oordeelen? Zoek toch die waarheden der liefde niet bij de vriendschap - Jan die toch niet weet wat ons bond; dat het was een abnormaalheid bij Pim om zich een oogenblik van vrouw en kindertjes af te wenden, dat hij handelde in en na dat abnormale oogenblik en dat het aan míj staat om te oordeelen en niet aan iemand die nooit onze gevoelens deelde. Ik neem het hem heel kwalijk dat hij een oordeel uitspreekt waar hij zulke gevolgen voorzien kan, en tegen mij met laffe voorzichtigheid zweeg waar het noodig was te spreken. Laat hij dan consequent zijn, dan heeft men ten minste die betrouwbaarheid. Wat heeft die vriendschap je gebaat, heeft die vriendschap je waarachtig
[1:3]
heil bewerkt ('t geen toch een vriend tot handelen noopt, o hij zou wel gesproken hebben, zie ik nu, tot mij als hij iets van werkelijk belang had gedaan en niet maar met 't hoofd geschud ten teeken van afkeuring) in dat moeielijke zwakke willekeurig geleef. Die vriendschap die zooveel had kunnen doen. Nee Pim alleen bij mij had je hulp gevonden tegen die verfoeielijke hekserij van 2 vrouwen die wisten wat ze deden; de goedgeefsche (het kreeftje met haar vleezige tangen,) die alle verantwoording van zich afschoof en zondig boeleerde. Pimmy ben je niet weêr wat te meêgaand geweest, je zei dat de publiciteit de zaak verergerde dat je het zoo afgekeurd had dat ze het bij Dijs had verteld en je ziet dat dat kind gretig van de eerste de beste aanleiding gebruik maakte om den strik vaster te trekken.... en de andere, die jij de harpij noemt die dat alles op zich durfde nemen en het der dochter gemakkelijk maakte; zoo is het al leek het jou dat ze dat niet deed de harpij.
O schande o schande zulk vrouwvolk.
[1:4]
‘Van zich afschoof alle verantwoording!’ Weet je wat dat is voor iemand van mijn zuivere diepe liefhebben och arme och arme hoe alleen staan wij in de wereld, mijn Pim je bent zwak zoo zwak en hebt me zoo noodig en ik ben sterk zoo sterk en vraag je lieve vertrouwen en al je goedheid. Mijn Pim zal ik komen de kersjes met je op eten, schrijf Beb