Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: 2 juni [1901] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Zondagavond 2 Juni
Beste Wim,
Daareven ben ik om bij achten uitgegaan, tegen het vallen van den avond, ben den Wassenaarschenweg afgegaan, toen rechts af, links af langs het roomhuis, een half uur den Leidschenweg af en toen een binnenweg tot eindelijk langs Zilcken, die naast zijn huis een geweldig atelier heeft gekregen. Wat was het prachtig even daarvoor. In de verte de streek waar wij gereden hebben, waarboven een gouden maan; wijd land met
[1:2]
wazig gouden dauw, waarin blanke koeien. In de boomen vogels die kweelden. Wat is 't hier mooi. Ik merkte in eens, dat ik 't mei-kweelen der vogelen nog nooit - echt, meen ik - in mijn leven heb genoten. Ik had zoo'n spijt, dat Marie niet bij mij kon zijn.
Vanmiddag zijn we naar zee geweest. Daar is alles zoo als verleden jaar. Van de week ben ik 's avonds twee keer den Ouden Scheveningschen òm geloopen, langs zee en terug. Op 't piertje
[1:3]
ben ik ééns geweest. Wel een aardig bedenkseltje, maar denk maar nooit onderwijl aan de pier van IJm. aan 't eind, als de botters binnenvallen.
Ik wil je even schrijven en groet je hartelijk
t.t.
Jan
Ook Marie laat je hartelijk groeten.