[1901]
Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: [Den Haag] |
Datum: [herfst 1901?] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Batjanstr 5
Beste Wim, vanmorgen kreeg ik een brief van Willem, waarin heel expliciet het niet opendoen op 6 Mei jl. wordt behandeld. Ik hoop maar, dat ik M. er toe krijg; ze ziet altijd erg tegen vrouwelijke kennismaking op. In den brief zat een brief voor jou die ik naar 't Spui zend.
Zie je niet kans mij eens te laten blijken wat Chris
[1:2]
gezegd heeft. Als je zegt voorloopig een paar maal per week in A. te moeten zijn, weet ik genoeg.
Ik heb gister een genoegelijken dag gehad; ik heb Zondags zooveel aan de etsen en kan uren zitten kijken en voel me zoo rijk. Heb je wel eens gedacht - je bent altijd zoo met je geest bezig tegenwoordig, ook met de schaakpartijen - hoe'n mooi en geriefelijk interieur we hebben, vooral nu 't bad er is en al die mooie planten er zijn. Ik heb ook driekwart van de 1001 nacht
[1:3]
uitgelezen. Dàt moet je lezen. Het is zoo prachtig oostersch, zoo sterk; de menschen dragen hun rampen zoo gelaten; ze verwonderen zich (en doen alles zoo) zoo mannelijk of liever vorstelijk met mate en de volkeren zijn zoo gelukkig met het geluk hunner vorsten en zijn zoo bijzonder in hun nopjes, als ze in andere gevallen er heelhuids afkomen. En dan die prachtige, warme liefde overal; alleen de ‘nieuwe mode’
[1:4]
blijkt wel een erg pis-aller te zijn. Wat er van te lezen is, moet een bitter beetje pleizier geven. De ontmoeting van de prinses in het eerste verhaal - als man verkleed en koning geworden en getrouwd met een prinses - met den man van haar keus, haar eigenlijken man, die ze overhaalt, zij man - en dan de schitterende apotheose, als de koepel geen minaret heeft en deze zwarigheid dus te goeder ure blijkt niet te bestaan - is prachtig van leven. Mies is geïrisd. Verrukkelijk.
Dag, groet Nol,
Jan