Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 11 december 1899 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Den Haag, Franklinstraat 44.
11 Dec. '99.
Beste Wim,
Wat heb ik in lang niets van je gehoord! Ik had zoo gehoopt, dat je eens in den Haag zou zijn gekomen, zooals je schreef. Dan had ik eens een dagje met je kunnen praten, zooals ik vroeger wel deed. Want ik heb altijd zooveel gehad aan je kalm-nuchtere maar toch gevoelde inzicht in de dingen. Jij bent de eenige man ( lach nu niet! ( dien ik ooit ontmoet heb, die voelen en denken kan op een harmonische wijze
[1:2]
weet te vereenigen.
Ik had je al lang eens willen schrijven, maar, beste jongen! Ik zit tegenwoordig een beetje dwars in den zadel. Wonen doe ik eigenlijk op het kamertje van Jeanne, omdat mijn kamer in de Franklinstraat door het gestadige lawaai en de onhebbelijkheid der menschen vrij wel onbewoonbaar bleek te zijn. Dat vinden ik en zij, geloof ik, ook, wel prettig, maar voor een geregelde afdoening van allerlei dingen is dat toch niet de meest praktische manier. Wij lachen en praten en schertsen en maken plannetjes, maar daar blijft het dan ook hoofdzakelijk bij mij bij. Een mensch is geen ‘puthaak’, al is hij ook eindelijk veertig jaar geworden, dat merk ik duidelijk, en zoo laat ik me nu maar zoo'n beetje gaan. Want ik ga gauw trouwen (4 Januari)
[1:3]
en nu wou ik je vragen, of je dan misschien mijn getuige zou willen zijn. Hein heeft al toegestemd, om de andere te wezen. We gaan dan wonen in de Regentesse-laan, ook en pension, en we krijgen dan een heele verdieping, twee groote kamers en twee kleine. Ik kan daar prettig gaan werken en alles zal dan veel beter gaan.
Maar, beste Wim, nu zou ik je nog wel wat willen vragen. Je schreef me een poos geleden, dat je die tien gulden een tijdlang niet had kunnen sturen, maar dat je zien zou het in te halen. Nu durf ik 't haast niet te doen, omdat ik niets meer van je gehoord heb, maar ik zal toch de stoute schoenen maar eens aantrekken, want ik zit er, in mijn omstandigheden, zoo vreeselijk meê in. Ik heb voor mijn huwelijk
[1:4]
natuurlijk allerlei dingen noodig, vooral bovenkleêren en ondergoed. En nu wou ik je vragen, zie je misschien al kans mij een beetje te helpen? Ik ben een beetje bang, dat je 't eigenlijk niet wilt doen, omdat je in zoolang niets van me gehoord hebt. Maar ik waag het toch maar, omdat je vroeger zoo goed was, mij geregeld ƒ10 's maands te sturen, en je er zelf op gezinspeeld hebt.
Deze brief eindigt een beetje vervelend, zal je zeggen, maar, ach, beste jongen, ik zit er zoo meê in.
Nu, Wim, het wordt donker, en ik eindig dus maar. In de hoop, dat je niet boos bent,
je
Willem.
Als je mij antwoordt: adresseer je brief dan s.v.p. Reinkenstraat 14. Duinoord. 's Gravenhage. Want de menschen in de Franklinstraat