Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Bussum |
Datum: 6 augustus 1898 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Bussum, Parkzicht
6 Aug. '98.
Beste Wim,
Ik heb in lang niets van je gehoord, en ik zal je dus maar eens schrijven. Want vanmiddag heb ik Hein bij mij gehad: hij was heel vriendelijk, maar gaf toch te kennen, dat hij eigenlijk liever uit de N.G. wilde gaan, als de boel bleef zooals die was. Hij kon veel meer geld verdienen, zei hij, als hij zijn copie op andere wijze plaatste. Ik heb hem een beetje gesust, door hem te vertellen, zooals ook is, dat hij, door dat te doen, de N.G. een onheelbaren knak gaf en mij geheel aan lager wal zou helpen, daar ik zelf alleen de N.G. onmogelijk kon vullen,
[1:2]
en deze dus moest verdwijnen.
Nu is mijn vraag aan jou, beste Wim: ik begrijp wel, dat je zelf thans in allerlei beslommeringen zit, en je tijd best kunt gebruiken, maar weet je toch niet iets te doen, waardoor we een definitief voorstel van Groesbeek zouden krijgen en dus tegenover v. Looy een houvast in handen hebben om onze positie te verbeteren? Want ikzelf ook: de N.G. geeft mij niet meer dan f 50 's maands, de twee laatste jaren heb ik me staande gehouden door de f 300 van de bekroning en door vertaalwerk. Maar de eerste zijn nu op en het laatste krijg je maar zoo makkelijk niet te doen. Ik heb tenminste op 't oogenblik niets in 't vooruitzicht. Hoe moet dat dus met Hein en met mij? Weet je er misschien iets op? Als je mij misschien spreken wilt, dan wil ik heel graag eens een morgen en middag in Ede komen, om met je te praten.
[1:3]
Want, buitendien, met 1 Sept. begint de nieuwe jaargang, en wij moeten dus liefst zoo spoedig mogelijk een besluit kunnen nemen, om te weten, wat ons het volgende jaar te doen staat.
Zou je mij misschien hierop even kunnen antwoorden?
Dan nog iets anders, maar op een andere manier even belangrijks. Jan Broedelet wil tegenwoordig aldoor hebben, dat ik in Hilversum bij hem aan huis kom. Maar ik weet niet, hoe ik daar meê aan moet, want het kan best zijn, dat Lucy uit logeeren is, en dat de oude heer mij eens onder handen wil nemen, waar ik niets geen heil in zie, zoo ik dan niet eerst eens haar vooraf zou hebben mogen ontmoeten. Morgen (Zondag) komt Jan weer bij mij koffiedrinken. Misschien kan je mij hierin ook wel een goeden raad geven. Ik geloof,
[1:4]
dat ik erg lastig ben, maar och, beste jongen, ik zit er zoo meê in, met alles.
Ik hoop dat met Betsy en den nog ongenoemden kleine, en Pam en Erik alles best blijft gaan,
en ontvang allen de hartelijke groeten van
jullie toegenegen
Willem
Van avond staat er een grappig sonnet van me in de Kroniek. Zie die eens te krijgen.