Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Bussum |
Datum: 2 juni 1898 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Bussum, Parkzicht
2 Juni '98.
Beste Wim,
Ik zit er heel erg mee in. Ik hoorde n.l. gisteren van v. Meurs het volgende. Hein had hem verteld, dat hij van Hofker had gehoord, dat je een brief van Mevr. Versluys had gehad, waarin deze jou schreef over het plan Groesbeek, en dat jij daarom had gezegd: Als Willem zóó doet, n.l. erover praten met anderen, zal ik hem moeielijk kunnen helpen in die zaak.
Nu is dit heele geval voor mij een zeer pijnlijke kwestie. Mevr. Versluys is altijd, vooral in den laatsten tijd bijzonder aardig voor mij geweest.
[1:2]
Zij teekent zich altijd ‘uwe vriendin’, en ze is inderdaad in de laatste jaren, toen alles zich, naar het schijnt, tegen mij gekeerd had, altijd met raad en daad terzijde geweest, waar ze maar kon, zoodat ik haar dan ook werkelijk eenzigszins als een ‘vriendin’ beschouwde. Zoo heb ik mij bij haar iets laten ontvallen over de mogelijke verbetering mijner vooruitzichten. Dit was inkonsekwent van me, want ik praat gewoonlijk, zooals je misschien weet, eer te weinig dan teveel, maar ik vertrouwde natuurlijk, dat zij werkelijk als mijn vriendin zou handelen, en niet dadelijk bij anderen daar op in zou gaan. Wim, ik vraag je vriendelijk, laat me nu niet in den steek: laat mij tenminste wat van je hooren, kom!
[1:3]
Ik heb zooveel beroerdigheid gehad in de laatste jaren, dat ik heusch mijn pleizier wel opkan. En nu, zoo, door één ondoordachtheid van mij, in mijn uiterlijke omstandigheden, weêr voor een muur te staan, wie weet voor hoe lang, dat stemt me lang niet vroolijk! Ik krijg bijna het land aan mijzelf, als ik er aan denk.
Schrijf mij eens, wil je?
Hartelijk
je
Willem