Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: [Arnhem] |
Datum: [eind april 1895] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Beste Wim, breng mij s.v.p. naar Amsterdam. Versluys stuurt mij ook weêr naar Amsterdam, omdat hij ik weet niet wat, zegt dat ik daar beter zal kunnen werken. En ik had juist weer goede plannen en dacht dat mijn gezondheid vooruitging langzaam aan. Alles verjaagt mij of verlaat mij, behalve mijn eigen werk. Heb een beetje laatste medelijden met je armen vriend, wiens heele leven misgeloopen schijnt. Ik had zoo graag nog heel veel willen doen en kunnen doen. Het leven is ondanks al mijn stille verdriet, zoo mooi geweest, zoo mooi geweest. O, medelijden, medelijden van je smeek ik
[begin inspring]
voor mijne moeder, die ik heb zien huilen
In mijnen droom om haar armzalig kind.
[einde inspring]
[1:2]
Vergeef mij, vergeef me ik ben zoo bitter absoluut vernederd, omdat ik zoo trotsch was op mijn arme ziel vol muziek en verstand.
Toe schrijf mij even een kort briefje of lang epistel, dat je komt en wil o, allerlaatste mensch in mijn leven, een beetje goedig voor mij zijn. Kom, ik smeek je, kom en red me, en breng dan dit kladje meê... ik kan er geen copy van maken. Tot ziens of vaarwel. Schrijf mij in alle gevallen of telegrafeer nog liever. Je bent mijn laatste levende toevlucht, kom
bij je vriend
Willem
Zoo gauw je kunt.