Arnold Paul Constant Ising aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 10 mei 1894 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam 10 Mei 94
Wimpie, ik ga met Juni op een ongemeubileerd bovenhuis wonen, Prinsengracht bij de Leidsche Gracht, voor f 260. Hoe vind je dat, schelm? Nu zal ik een bed koopen, en twee stoelen met een tafel, waarvoor ik f 300 heb geleend. Het is bedonderd dat je niet hier woont, want dan zou ik je vragen mij te helpen om een kleed te leggen, den boel te behangen en de gordijnen op te hangen, want daar ben ik te dik voor. Ik stel er mij veel van voor om in plaats van naar honden en Maria's Stuart naar je etsen te kijken. Er moet ook een glazen deur, die heel leelijk is worden weggemaakt.
[1:2]
Het gaat niet, als jij mij aan mijn lot overlaat. Je dient eens overtekomen om dat zaakje te regelen. Ik heb ook zwaar gedacht over den Amsteldijk in Nieuwer-Amstel, maar het heeft daar niets van Amsterdam, en alleen een balconnetje was er aardig van.
Zeg Wim, wat zijn Kareltje en Chap en Kobus nijdig! Ze moeten maar een ombertje met elkaar maken, en o! o! o! ze hebben de proeven niet nagezien! Die lui merken niets dan zichzelf, maar heel akelig; ze vinden het niet eens grappig dat ze in hun eigen strikken, zoo netjes vast zitten. Kijk, kijk, kijk! daar hebben ze als
[1:3]
de bliksem hun stukjes gestuurd aan de nieuwe redactie, en nu staan ze er warempel toch in onder het secretariaat van dien mijnheer Tideman, met wien ze niets te maken hebben. Goddank er is nog een Amsterdammer, die weet het - want die zegt dat het niet ‘in het reine’ blijkt te zijn. Ik verlang naar de brochure van Pet.
Tot mijn groot plezier ben ik van die Amstelstraat-jodinnen-hoeden àf en zit ik weer in de Plantage.
Het lied van Hein vind ik heel mooi, en het dag-worden van Jan oók. Ik houd heel veel van Jan - veel meer dan toen jij nog in Amsterdam was, want toen ging
[1:4]
het tusschen ons altijd over jou heen.
Zondag ga ik in Groningen Poulet spelen - je weet wel van ‘kwaad ervaren’. Als ik na den vijftienden eens bij je kan komen, zal ik je op weg naar den trein wel telegrafeeren, want met dat afschrijven moet het uit wezen. Wij hebben er niemendal aan.
Dag Wim - veel liefs voor Betsij en den kleinen Willem en den haan.
Voor Poes zal ik een vigelante nemen om hem naar de Prinsegracht te vervoeren.
Je
Nol.