Pieter J. Tideman aan Willem Witsen
Plaats: onbekend |
Datum: 22 januari 1894 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
22 Jan. '94.
Beste Wim,
Ik kan nog niet weg. Voorloopig is alles van de kant van de ouders mijner vrouw in orde gebracht, dat zij toestemmen in een huwelijk, zoo spoedig mogelijk, maar waar mijn vader niet van wil weten. Morgen (Dinsdagochtend) ga ik naar Haarlem met mijn vader spreken. Ik heb je een verzoek te doen, van welks inwilliging veel afhangt. Spreek er eens met Betsy over.
Mijn Betsy kan voor haar omgeving niet veel langer meer thuis zijn, zou je
[1:2]
haar te logeeren willen vragen en kunnen hebben, ik zoek dan intusschen een huis in de buurt, richt het zoo goed als het gaat in, waar wij dan samen intrekken ook weer zoo spoedig mogelijk, alles zou dan binnen eenige weken zich zoo moeten afspelen - ik durf het je vragen omdat je mij zeide, ik wou dat ik meer voor je kon doen, (maar weet niet hoe het staat met je eigen omstandigheden, de inrichting van je huis etc.) - ook omdat ik hare ouders in staat acht haar ellendig te behandelen om hun figuur te redden voor de buitenwereld. Ik stelde het aan haar vader als plan voor, hij vond het goed, en nu ik eenmaal zijn toestemming heb, is die van mijn vader een zaak van eenige maanden,
[1:3]
en zal hij, dit begrijpende, ook nu reeds zijne toestemming per slot niet kunnen onthouden. Ik denk er over volgende week eenvoudig hier ten stadhuize aan te teekenen, zoo mijn vader op zijn stuk blijft staan, hij moet dan maar zien, wat hij doet.
De krankzinnigendokter, die een brief naar Ede zond, vond ook aanleiding voor zijn vermoeden, in het feit, dat ik in mijn verzen, aan 't eind der regels, woorden half afbrak, dat had nooit een dichter gedaan, goed zoo. Ook vond hij het drinken van portwijn, het rijden in vigelante's, het rythmisch spreken, het grijze jas hebben, het geschreven
[1:4]
hebben van 't woord ‘verrek’ duidelijke bewijzen van een menschelijkheidsloos hersenbestaan.
Ik zou het heerlijk vinden, als je het kon schikken, ze is zoo lief; je weet niet, beste Wim, welke afschuwelijke woorden en uitingen ik weer heb moeten hooren, van àlle kanten, behalve v. T. en zijn vrouw is de heele wereld hier een conventie-gedrocht.
Maar beste Wim, ik kan niet meer schrijven, ik ben vol strijd en moeheid, morgen (Woensdag) of op zijn laatst overmorgen kan ik.
Groet Betsy, en geef een hand aan
je vriend
Pet.