Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 29 [oktober 1893] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam Zondag 29.
Beste Wim, schrijf toch eens. Hebben mijn laatste briefjes gemaakt, dat je heelemaal geen lust meer in schrijven had? Maar heb je dan vergeten, dat ik je alles zoolang en zoolang al gezegd had.
Onderwijl hebben wij hier allerheerlijkste dagen en ben ik hoe langer hoe meer 't gelukkige ventje, dat op 't randje geweest is met al zijn sinistre, dadelooze dingen zijn heele leven naar den ondergrond te helpen. Mijn leven gaat nu niet voorbij, 't komt. Altijd je maar laten gaan naar een onschuldig willetje, o 't is zoo zonder schuld, dat lieve kind. En elken avond ga je naar bed en hebt een stille warmte van binnen en elke dag begint op nieuw voor je, alsof 't een dag is voor jou. En
[1:2]
't is 't zelfde voor je, dag van regen of dag van zonneschijn.
Onderwijl een vaag afweten van heel serieuse begrips-menschen bezig aan een onderzoek. Zoo hebben ze gezeid. En je hebt mekaar gezeid, dat ze bezig waren. Maar je hebt 't eigenlijk quasiment vergeten. 't Moet een vervelende bezigheid zijn, denk je wel eens. Ik ten minste sta liever in mijn nieuwe schoentjes van Huf en wandel daarop langs 't IJ om met zijn beidjes te kijken of de lichtjes nog branden aan den overkant en of 't Tolhuis nog wel zijn best doet, dan in de zevenmijls laarzen van een oud heer bezig te zijn aan 't opstellen van 't kort begrip eens levens. Mijn leven, hoe was dat ook weer; mijn goede menschen, ik weet 't niet meer.
Beste Wim, 't kan nog een weekje aanhouden
[1:3]
maar langer niet. Ik denk wel, dat de oude heer A. van de week in Amst. zal komen.
Je moet eens aan Hein zeggen, dat ik nu de kamer met 't balkonnetje heb en zonder 't alkoofje, omdat dat zoo ongeschikt is door de gehoorigheid. 't Is O.Z. Voorburgwal 181 3c. Maar als je nu Maandag schrijft, zendt dan maar aan 't oude adres. (Ik verhuis Dinsdag.)
Hoe gaat 't nu in Ede en zoo? Schrijf spoedig.
Groet allen hartelijk, een hand
van
Jan.